ECLI:NL:CRVB:2022:1648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeluk, ontving sinds 11 september 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later op basis van de ZW. Het Uwv had op 27 juni 2018 besloten dat appellante met ingang van 28 juli 2018 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de beëindiging van de uitkering. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat het Uwv op goede gronden had gehandeld en bevestigde de beëindiging van de uitkering.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij aanhoudende klachten heeft die verband houden met het auto-ongeluk. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere conclusies van de artsen zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft vastgesteld dat de in beroep aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante medische informatie aan te leveren in hoger beroep. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen.