ECLI:NL:CRVB:2022:1639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/3360 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante met psychische klachten in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 24 september 2018 ziek meldde vanwege psychische klachten, was in geschil met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar recht op ziekengeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 22 december 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij ten onrechte niet beperkt was geacht voor werken in een kantoortuin en voor lawaai in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 september 2020.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de beroepsgronden van appellante gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat appellante ten onrechte niet beperkt was geacht voor werken in een kantoortuin en voor lawaai, en dat drie van de vijf functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet passend waren. Dit leidde tot de conclusie dat er onvoldoende functies waren om een schatting op te baseren. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.118,- bedragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de Raad heeft het besluit van het Uwv vernietigd, het beroep van appellante gegrond verklaard en bepaald dat haar uitkering op grond van de Ziektewet ongewijzigd wordt voortgezet.

Uitspraak

21.3360 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2021, 20/5946 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juli 2022
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: E.X.R. Yi
Ter zitting zijn verschenen: [appellante] en mr. E. van den Bogaard

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 oktober 2020;
  • herroept het besluit van 21 november 2019 en bepaalt dat de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet vanaf 22 december 2019 ongewijzigd wordt voortgezet;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.118,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 182,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als coördinator activiteiten. Op 24 september 2018 heeft zij zich ziek gemeld vanwege (een toename van) psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv heeft bij besluit van 21 november 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van
22 december 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 november 2019 bij besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 28 september 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste belastbaarheid vastgesteld dat er vijf passende functies zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat dat zij snel overprikkeld raakt en dat zij daarom is aangewezen op een rustige en prikkelarme werkomgeving. In een FML die bij een beoordeling in 2016 is opgesteld is om die reden bij beoordelingspunt 2.12.6 (overige specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren) opgenomen: “geen werk in kantoortuinen”. In de FML van 28 september 2020 is deze beperking ten onrechte vervallen. Appellante heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 december 2020 heeft vermeld dat de beperking voor visuele en geluidsprikkels van toepassing is bij een autistische stoornis en niet bij de diagnoses die op appellante van toepassing zijn. Appellante stelt dat beperkingen voor auditieve en visuele prikkels niet alleen bij autismespectrumstoornissen voorkomen. Zij heeft gewezen op de Basisinformatie CBBS waar de diagnoses die voor haar zijn gesteld, borderline en PTSS, worden genoemd als voorbeelden van stoornissen die gepaard kunnen gaan met een verhoogde afleidbaarheid in de zin van beoordelingspunt 1.9.4 (afleiding door activiteiten van anderen). Ook heeft appellante erop gewezen dat zij in het medisch onderzoeksverslag van 27 september 2019 beperkt wordt geacht voor geluid en lawaai en dat deze beperking niet in de FML van 28 september 2020 is opgenomen.
4. De beroepsgronden van appellante slagen. Appellante is in de FML van 28 september 2020 ten onrechte niet beperkt geacht voor werken in een kantoortuin en voor lawaai. Terecht heeft appellante erop gewezen dat volgens het CBBS de beperking voor werken in een kantoortuin ook past bij de stoornissen die bij haar zijn vastgesteld. Eveneens slaagt de beroepsgrond van appellante dat, gelet op het rapport van de verzekeringsarts van 27 september 2019, in de FML een beperking moet worden opgenomen voor lawaai.
5. Uitgaande van de in overweging 4 vermelde aanvullende beperkingen zijn drie van de vijf aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet passend. In de functie schadecorrespondent (SBC-code 516080) wordt in een kantoortuin gewerkt. In de functie medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161) is sprake van lawaai. In de functie medewerker postverzorging (SBC-code 315140) wordt gewerkt in een kantoortuin en is ook sprake van lawaai. Nu deze functies vervallen, resteren er onvoldoende functies om een schatting op te baseren.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.082,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de telefonische hoorzitting), op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting), in totaal € 4.118,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) E.X.R. Yi (getekend.) I.M.J. Hilhorst-Hagen