ECLI:NL:CRVB:2022:1636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/4480 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld na zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 27 mei 2019 ziek had gemeld. Het Uwv had op 19 juni 2020 besloten het recht op ziekengeld per 20 juli 2020 te beëindigen, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig rapport. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de medische beoordeling niet juist was uitgevoerd.

De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de beperkingen van appellant zorgvuldig beoordeeld en de rechtbank oordeelde dat de medische belastbaarheid op overtuigende wijze was gemotiveerd. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordelingen konden weerleggen.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht het recht op ziekengeld van appellant per 20 juli 2020 had beëindigd, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met J.J.C. Vorias als griffier.

Uitspraak

21.4480 ZW

Datum uitspraak: 21 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021, 20/6200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.T. Ghaffari, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ghaffari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kraanmachinist. Op 27 mei 2019 heeft hij zich ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 3 juni 2020 telefonisch gesproken. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juni 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 72,27% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juni 2020 het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 20 juli 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de beperkingen van appellant op enkele aspecten aan te vullen en heeft een FML van 5 oktober 2020 opgesteld. Met inachtneming hiervan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele nieuwe functies geselecteerd en is tot de conclusie gekomen dat appellant nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest omdat deze arts kennis heeft genomen van het dossier, appellant op de hoorzitting van 12 augustus 2020 heeft gezien en appellant aansluitend medisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant die op 28 augustus 2020 is ontvangen. Volgens de rechtbank zijn alle aanwezige gegevens door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een deugdelijke wijze bij de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 februari 2021 geconcludeerd dat de door appellant gebruikte medicatie invloed kan hebben op het reactievermogen en de rijvaardigheid. Het medicatiegebruik en de door appellant ervaren duizeligheidsklachten leiden daarom tot beperkingen met betrekking tot het persoonlijk risico. Appellant is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook aanvullend beperkt geacht ten aanzien van beroepsmatig chauffeuren, werken met potentieel gevaarlijke machines en werken op hoogtes. Gelet op de combinatie van aandoeningen is appellant alsnog door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkt geacht ten aanzien van langdurig hoog handelingstempo. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens een FML van 1 februari 2021 opgesteld. In het rapport van 15 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet waarom de door appellant in beroep overgelegde informatie niet tot het aannemen van verdergaande beperkingen moet leiden. Uit de informatie van de internist van 6 september 2020 blijkt dat appellant tijdens de ziekenhuisopname “nette bloeddrukwaarden” had bij gesuperviseerde inname van de medicatie. Wat de neuropathie betreft heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep allereerst gesteld dat appellant is aangewezen op licht fysiek werk en dat bij de beoordeling rekening is gehouden met de omstandigheid dat appellant heeft verklaard dat hij veel last heeft van de ellebogen, armen, pijnklachten aan de arm vanaf de schouder tot de hand en tintelingsklachten. De internist heeft vermeld dat appellant “af en toe” sensibiliteitsstoornissen ervaart. Bij het onderzoek aan de schouders is verder beiderzijds een normale elevatie en abductie vastgesteld en dat aan de bovenste extremiteiten geen duidelijke afwijkingen zijn geconstateerd. Bij de beoordeling is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening in de FML gehouden met de door appellant ervaren klachten die mogelijk wijzen op polyneuropathie. Appellant is licht beperkt ten aanzien van frequent reiken tijdens het werk, wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passend is bij fysiek lichte arbeid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteindelijk op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Ook is volgens de rechtbank door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd waarom de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte van oordeel zijn dat de medische beoordeling juist is uitgevoerd. Onder verwijzing naar informatie van de huisarts (inclusief specialistenbrieven) heeft appellant gesteld dat hij op lichamelijk vlak – met name op het aspect frequent reiken – verdergaand beperkt is te achten dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant twee verwijsbrieven en aanvullende informatie van de huisarts overgelegd. De huisarts heeft gesteld dat de klachten die appellant ervaart immers langdurig aanwezig zijn wat volgens de huisarts de kans op (volledig) herstel steeds kleiner maakt, waarbij tevens een verhoogd risico op cardiovasculaire complicaties bestaat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat het standpunt van appellant dat hij (met name op het aspect frequent reiken) meer beperkt moet worden geacht dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen, geen bevestiging vindt in de aanwezige en door de verzekeringsartsen inzichtelijk bij de beoordeling betrokken medische informatie. In de rapporten van 1 maart 2022 en 25 mei 2022 is op een inzichtelijke wijze uiteengezet dat de overgelegde informatie in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens bevatten die een ander licht werpen op de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 20 juli 2020. Een verhoogd cardiovasculair risico zegt iets over de gezondheidsproblemen in de toekomst. Kijkend naar de FML van 1 februari 2021 is appellant aangewezen op in het algemeen fysiek licht werk zonder te veel piekbelasting of een hoog handelingstempo, geen overwerk en geen nachtwerk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt appellant daarmee ten aanzien van zijn functionele belemmeringen (mentaal en fysiek) voldoende ontzien omdat voldaan wordt aan de mogelijkheid om gedoseerd, en medisch verantwoord te werken. Ook is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aannemelijk dat appellant bij werken volgens de voorwaarden van deze FML een verhoogde kans op gezondheidsschade zal oplopen. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan het uitgebreide en navolgbaar gemotiveerd standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het Uwv terecht het recht op ziekengeld van appellant per 20 juli 2020 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.J.C. Vorias