ECLI:NL:CRVB:2022:1635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1998, had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld of hij op 3 mei 2016 volledig en duurzaam geen arbeidsvermogen had. Na een nieuwe aanvraag in 2019, waarbij appellant bereid was mee te werken aan een psychisch onderzoek, heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De aanvraag werd opnieuw afgewezen, met de conclusie dat appellant geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het ontbreken van inzichtelijkheid van het gesprek tussen de verzekeringsarts en de psycholoog. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft voldoende informatie verzameld en de conclusies zijn inzichtelijk en onderbouwd.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 24 december 2019 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, maar dat er perspectief is op verbetering door behandeling. De Raad heeft geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant vooralsnog niet duurzaam kan worden geacht, en dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.