ECLI:NL:CRVB:2022:1632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv inzake de toekenning van een WIA-uitkering. Appellant, die zich op 9 mei 2018 ziek meldde, heeft in het kader van zijn aanvraag op 17 februari 2020 een medische beoordeling ondergaan. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 6 mei 2020 36,53% arbeidsongeschikt is, wat resulteerde in een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv juist was.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunten en stelt hij dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was, omdat er geen contact is opgenomen met de behandelend sector. Hij betwist de mate van arbeidsongeschiktheid en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft in het verweerschrift aangegeven dat er een gewijzigd besluit is genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 41,11%.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv het bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, waardoor de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd. Het beroep tegen het gewijzigde besluit van het Uwv wordt ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voor juist moet worden gehouden. Appellant heeft geen nieuwe gronden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.518,- en bepaalt dat het Uwv het griffierecht vergoedt.