ECLI:NL:CRVB:2022:1631
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning vervolguitkering op grond van de Wet WIA na beëindiging dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een vervolguitkering op basis van de Wet WIA. Appellant, die als gevolg van een hartinfarct in 2007 arbeidsongeschikt is geraakt, had eerder een loongerelateerde uitkering ontvangen. Na beëindiging van zijn dienstverband op 26 februari 2020, heeft het Uwv zijn uitkering per 1 maart 2020 gewijzigd. Appellant was het niet eens met deze wijziging en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv terecht een vervolguitkering heeft toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat appellant per 1 maart 2020 geen inkomsten meer had en dat de inkomsten uit prepensioen niet meetelden voor de berekening van de uitkering. Appellant had niet voldaan aan de inkomenseis die vereist is voor de uitkering. De Raad heeft ook opgemerkt dat de hartaanval die appellant in augustus 2020 heeft gehad, geen invloed heeft op de beslissing, omdat deze na de datum van de wijziging van de uitkering heeft plaatsgevonden. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.