ECLI:NL:CRVB:2022:1628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/3620 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en afwijzing van urenbeperking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die zich op 24 september 2018 ziek meldde met buikpijnklachten, had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 27 maart 2020, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische klachten en beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 mei 2020 correct was en dat er geen medische indicatie was voor een urenbeperking. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de medische gegevens van de behandelaars van appellante geen aanleiding gaven om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen en dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv juist was.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om benoeming van een deskundige af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3620 ZW

Datum uitspraak: 21 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 september 2021, 20/1451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Appellante is verschenen via beeldbellen, bijgestaan door mr. Van de Griek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker. Op 24 september 2018 heeft zij zich ziek gemeld met buikpijnklachten. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 4 oktober 2018 per 1 oktober 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 februari 2020 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 27 maart 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 juni 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een nieuwe FML van 29 mei 2020 en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de FML van 29 mei 2020 juist is. Rekening is gehouden met de gestelde diagnoses (waaronder endometriose, een whiplash associated disorder en een borderline persoonlijkheidsstoornis). Dat appellante meer beperkt is, blijkt niet uit medisch objectieve gegevens, ook niet uit de in beroep ingezonden stukken. Uit de brief van de fysiotherapeut blijkt dat appellante op 23 juli 2021 volgens de fysiotherapeut niet lang in dezelfde houding kan zitten of staan, maar niet dat dit op de datum in geding ook het geval was. In de brief staat namelijk ook dat de klachten van appellante te verklaren zijn door weinig beweging en de daaropvolgende coronapandemie. Op basis van de brief van de gynaecoloog kan niet vastgesteld worden dat het krachtverlies van appellante veroorzaakt wordt door haar endometriose. Dat dit in zijn algemeenheid mogelijk is, is onvoldoende om dat voor appellante ook aan te nemen. Er zijn bovendien wel beperkingen aangenomen in verband met het krachtverlies en de pijnklachten van appellante, ook preventief. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat appellante een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft en in verband daarmee beperkingen aangenomen. De noodzaak van een urenbeperking heeft appellante onvoldoende onderbouwd. Uit de medische gegevens van de behandelaars blijkt niet dat appellante op de datum in geding energetische problemen had. Bovendien is het recent gestarte behandeltraject bij Dimence onvoldoende om een urenbeperking aan te nemen voor de datum in geding. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv juist is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de uit haar medische klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat en dat zij de geselecteerde functies daarom niet kan verrichten. Ten onrechte heeft de rechtbank in de informatie van de behandelaars van appellante geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Door de endometriose/adenomyosis en dysmenorroe en hevig menstrueel bloedverlies heeft appellante ernstige buikpijnklachten, waardoor zij in diverse bewegingen beperkt is, zoals lopen, traplopen, staan, zitten, dragen en duwen. Ook treedt dan krachtverlies op, waardoor zij de verschillende bewegingen niet kan maken. Het krachtsverlies wordt volgens appellante wel verklaard door de gynaecoloog, omdat deze te kennen heeft gegeven dat door endometriose krachtverlies kan ontstaan door de hevige pijn tijdens de menstruatie.
Uit de brief van de fysiotherapeut van 23 juli 2021 blijkt dat appellante niet lang in dezelfde houding kan zitten en dat afwisseling van houding nodig is. Als zij wel lang in dezelfde houding zit, krijgt zij last van haar hoofd. Appellante is daarom beperkt op hoofdbewegingen maken. Door haar PTSS, depressie en borderline persoonlijkheidsstoornis heeft appellante concentratieproblemen, problemen met herinneren, problemen met het onderkennen, optimaliseren en benutten van de beschikbare ruimte voor het eigen handelen, en problemen met de snelheid van het handelen. De medio 2021 gestarte intensieve traumabehandeling bij Dimence geeft de ernst van de problematiek aan. De combinatie van lichamelijke en psychische klachten geeft energetische beperkingen en maakt een urenbeperking noodzakelijk. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een bericht na intake van 28 april 2022 van een GZ-psycholoog van Mindfit ingebracht. Dit bericht bevat een beschrijvende diagnose en het behandelbeleid. Ter zitting heeft appellante erop gewezen dat de GZ-psycholoog heeft opgemerkt dat op basis van de ernst, het risico en de complexiteit zorgzwaartepakket intensief is geïndiceerd. Ten onrechte heeft de rechtbank geen onafhankelijk deskundige benoemd. Appellante heeft de Raad verzocht dit alsnog te doen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht met ingang van 27 maart 2020 de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat, hoewel er geen strikte reden is om appellante vanwege haar buikklachten te beperken (immers, zij zal zichzelf geen schade doen door te belasten), zwaar buikbelastend werk mogelijk voor een klachtentoename kan zorgen. Daarom is appellante preventief toch beperkt geacht voor zwaar tillen en dragen, zware lasten hanteren, gebogen werken. Beperkingen op het gebied van lopen, traplopen, zitten en staan zijn niet aangewezen, omdat er geen afwijkingen zijn in het gebied van de beenspieren of gewrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat ook de in beroep ingebrachte informatie van de gynaecoloog en de fysiotherapeut geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. De gynaecoloog heeft verklaard dat in de praktijk wordt gezien dat vrouwen met ernstige endometriose krachtverlies kunnen ervaren door de hevige pijn tijdens de menstruaties, maar dat niet is vast te stellen dat het krachtsverlies bij appellante ook verklaard kan worden door haar endometriose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat bij onderzoek door de verzekeringsarts een beeld van hoge spierspanning en overgevoeligheid werd gezien, maar ook dat er aanwijzingen waren voor evidente bewegingsangst en dat de bewegelijkheid van de nek normaal was. Er is daarom geen aanleiding voor beperkingen op de onderdelen hoofdbewegingen maken en afwisseling van houding. Appellante heeft zich meer dan een jaar na de datum in geding (op 15 mei 2021) gemeld bij de fysiotherapeut. Deze therapeut heeft de klachten geduid als gevolg van verzwakking van spieren door het weinig hebben kunnen bewegen na het ongeval uit 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn reactie dat dit niet duidt op ernstige problematiek en dat bovendien met de al aangenomen beperkingen voldoende rekening is gehouden met de lichamelijke klachten. In bezwaar is appellante in verband met haar borderline persoonlijkheidsstoornis beperkt op de onderdelen eigen gevoelens uiten en samenwerken en verdergaand beperkt op conflicthantering. Het bericht van 28 april 2022 van Mindfit biedt geen aanknopingspunt voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat voor meer beperkingen in dit verband geen reden is. Het Uwv wordt gevolgd in zijn reactie ter zitting het standpunt dat deze brief geen medische feiten bevat die niet al bekend waren. Dat de psycholoog zorgzwaartepakket intensief heeft geadviseerd, leidt niet tot een ander oordeel. De intake heeft ruim twee jaar na de datum in geding plaatsgevonden. Bovendien wordt bij het vaststellen van een zorgzwaartepakket uitgegaan van een geheel ander beoordelingskader dan dat van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling in de zin van de ZW. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de standaard Verminderde arbeidsduur inzichtelijk gemotiveerd waarom een urenbeperking niet medisch geïndiceerd is. Appellante heeft geen ziekte of aandoening die direct gepaard gaat met energieverlies. Als met alle fysieke en psychische beperkingen rekening wordt gehouden is er geen sprake van overbelasting en daarmee gepaard gaand energieverlies. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv juist is. Het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De stelling ter zitting dat deze functies niet geschikt zijn, omdat appellante in verband met medicatiegebruik is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (aspect 1.9.9), slaagt niet. Uit de toelichting bij deze beperking blijkt dat deze ziet op werken op grote hoogtes, professioneel autorijden en gevaarlijke machines. Werken op grote hoogtes, professioneel autorijden en werken met gevaarlijke machines komt in de geselecteerde functies echter niet voor.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R. van der Heide