ECLI:NL:CRVB:2022:1626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/4358 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige herbeoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de beëindiging van zijn WGA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die sinds 2008 met psychische klachten kampt, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv concludeerde na een herbeoordeling dat hij per 1 september 2020 niet langer recht had op deze uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Appellant stelde dat het onderzoek niet zorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij zijn behandelaren en dat de psychiatrische expertise onbetrouwbaar was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe gronden waren ingediend die de zorgvuldigheid of juistheid van het medisch onderzoek in twijfel trokken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4358 WIA

Datum uitspraak: 21 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 november 2021, 20/2175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman. Tevens was aanwezig [X] als tolk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur voor 35,08 uur per week. Op 31 maart 2008 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 29 maart 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80-100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van de ex-werkgever heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 26 februari 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 september 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 15 september 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 18 september 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op enkele punten aangepast en een nieuwe FML, gedateerd op 15 september 2020, opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geduide functies aan de hand van de nieuwe FML getoetst en is tot de conclusie gekomen dat een van de reservefuncties niet langer geschikt is. Er resteren nog voldoende functies om de schatting op te baseren. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt 20,87%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat aan het bestreden besluit zorgvuldige medische
onderzoeken ten grondslag liggen. De artsen hebben alle beschikbare en relevante informatie meegewogen. Zij hebben hun conclusies voldoende begrijpelijk neergelegd in hun rapporten.
De primaire verzekeringsarts heeft in zijn onderzoeken van 18 juli 2019 en 17 februari 2020 het dossier bestudeerd. Daarbij heeft hij ook de informatie van psychiater R.P. Soeters van
19 april 2010 en 2 en 6 augustus 2010 betrokken, evenals het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 augustus 2010. De verzekeringsarts heeft ook de antwoorden in de vragenlijsten van 15 januari en 20 mei 2019 meegenomen. Voorts heeft de verzekeringsarts appellant gesproken en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Bij het onderzoek waren een tolk en de dochter van appellant aanwezig. Daarnaast heeft de verzekeringsarts zijn rapport mede gebaseerd op een expertiseonderzoek door een psychiater. In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en was zij aanwezig bij de telefonische hoorzitting, waar zij met appellant heeft gesproken. De verzekeringsarts heeft appellant een aantal vragen gesteld, ook over zijn psychische klachten. Tevens is het dagverhaal en informatie over de psychische problemen van appellant meegenomen. Over het opvragen van informatie bij de behandelaren overweegt de rechtbank het volgende. Appellant is in Nederland tot 2017 onder behandeling van een psychiater is geweest. Hij is ook in Turkije bij een psychiater geweest, maar deze behandeling is gestopt. Op het moment van het onderzoek werd appellant niet behandeld voor psychische klachten. De rechtbank vindt het daarom begrijpelijk dat geen informatie is opgevraagd bij de behandelaren. Dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep telefonisch plaatsvond, maakt niet dat dit onzorgvuldig is. Het onderzoek in de primaire fase is uitgevoerd door een geregistreerd verzekeringsarts en was volledig. Daarbij komt dat het mede is gebaseerd op een expertiseonderzoek dat zorgvuldig is uitgevoerd. De discussie gaat over de psychische beperkingen. Het is mogelijk om hierover tijdens een telefoongesprek meer duidelijkheid te krijgen. Volgens de verzekeringsarts geven de psychiatrische onderzoeken geen aanwijzingen voor depressie of angst of een psychiatrische stoornis anderszins. De verzekeringsarts wijst erop dat appellant niet onder behandeling is voor psychische klachten. Ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren zijn volgens de verzekeringsarts dan ook geen beperkingen aan de orde.
Voor de arm-, schouder- en rugklachten gelden lichte beperkingen. De verzekeringsarts heeft ook toegelicht waarom vanwege de duizeligheid, de hoofdpijn en het energiegebruik geen beperkingen aan de orde zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat appellant volgens de primaire verzekeringsarts vanwege de suikerziekte en het gebruik van medicatie beperkt is ten aanzien van werk met verhoogd persoonlijk risico, maar dat dit niet in de FML is opgenomen. Deze beperking is met de beslissing op bezwaar alsnog aan de FML
toegevoegd. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gebracht waaruit zou blijken dat de beperkingen zijn onderschat of nog verder zouden moeten worden bijgesteld.
In de FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen opgenomen voor
persoonlijk functioneren. Appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Hij kan niet beroepsmatig voertuigen besturen, werken met gevaarlijke machines zonder beveiligingsmechanisme, op grote hoogten of langs de kant van de openbare weg. Voorts zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van trillingsbelasting, dynamische handelingen en statische houdingen.
Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellant de geduide functies kan vervullen. Uitgaande van de FML is het aannemelijk dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code
111160), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), monteur printplaten (SBC-code
267051) en medewerker intern transport (SBC-code 111220) te vervullen. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in de rapporten
van 18 februari 2020 en 18 september 2020 uitgelegd waarom appellant geschikt is voor deze
functies. De eisen voor de functies en de belastbaarheid van appellant zijn met elkaar
vergeleken. Wanneer bij deze vergelijking is gesignaleerd dat de belastbaarheid van appellant
mogelijk wordt overschreden, heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de
functies toch passend zijn. De arbeidsdeskundige heeft terecht geconcludeerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant 20,87% is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek naar zijn beperkingen niet zorgvuldig is geweest omdat in bezwaar een telefonisch spreekuurcontact is gehouden en geen informatie bij de medische sector is opgevraagd en de op verzoek van de verzekeringsarts uitgevoerde psychiatrische expertise onzorgvuldig was omdat deze geen betrouwbare diagnose heeft kunnen vaststellen. Appellant is vanwege psychische klachten meer beperkt dan is aangenomen in de FML. De geduide functies overschrijden de belastbaarheid van appellant met name omdat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen in rubriek 1 en 2 van de FML en de functies te belastend zijn wat betreft zitten staan en lopen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 september 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is geweest en de conclusie die daaruit voortkomt, juist is. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgebreid overwogen waarom de gronden van appellant niet slagen. De Raad verwijst naar deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn eigen psychische onderzoek geen beperkingen kunnen vaststellen als gevolg van psychische klachten, daarnaast heeft hij bij zijn oordeelsvorming de expertise van de psychiater betrokken die tijdens zijn onderzoek in aanwezigheid van een tolk, evenmin een betrouwbare diagnose heeft kunnen stellen op zijn vakgebied. De Raad kan appellant niet volgen in het standpunt dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig psychisch onderzoek. Gelet op het uitgebreide onderzoek door de primaire verzekeringsarts, waarbij ook een expertise is opgevraagd, is het niet onzorgvuldig geweest dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant niet persoonlijk heeft gezien, maar heeft volstaan met een telefonisch contact. Hierbij is ook van belang dat appellant al geruime tijd niet meer onder behandeling was.
4.3.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden ingediend en ook geen medische stukken ingebracht op grond waarvan twijfel ontstaat aan de zorgvuldigheid of juistheid van het medisch onderzoek door het Uwv.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Uitgaande van de juistheid van de FML kan appellant niet worden gevolgd in zijn standpunt dat in de geselecteerde functies sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid. Appellant is immers niet beperkt op het item samenwerken en op de belastende factoren van zitten staan en lopen zijn geen signaleringen aangegeven bij de geselecteerde functies. Voor zover wel sprake is van signaleringen zijn deze afdoende gemotiveerd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) C.G. van Straalen