ECLI:NL:CRVB:2022:1624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant op basis van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 46,45%. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 23 juni 2017 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd vastgesteld dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt was, maar gedeeltelijk, met een arbeidsongeschiktheid van 46,54%. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank Limburg had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, en appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waaronder een autismespectrumstoornis. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De rechtbank had voldoende inzichtelijk gemaakt waarom appellant in staat werd geacht om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het Uwv en de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.