ECLI:NL:CRVB:2022:1620
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant had zich met terugwerkende kracht ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en appellant lichamelijk onderzocht. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling, en de Raad onderschreef deze conclusie. Appellant voerde aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat de informatie die appellant in hoger beroep had overgelegd, niet voldoende was om aan te tonen dat er meer beperkingen waren dan eerder vastgesteld.
De Raad bevestigde dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De overgelegde medische informatie van na de datum in geding kon niet worden meegewogen in de beoordeling. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.