ECLI:NL:CRVB:2022:1615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ontheffing arbeidsverplichting zonder dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in Syrië, ontving sinds 16 mei 2017 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en was eerder ontheven van zijn arbeidsverplichtingen. Het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout heeft echter besloten om deze ontheffing per 1 december 2018 te beëindigen, omdat de appellant met zijn in Syrië gevolgde opleiding over een startkwalificatie beschikte en de Nederlandse taal voldoende beheerst. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep stelde de appellant dat zijn opleiding en beheersing van de Nederlandse taal hem belemmeren in de arbeidsinschakeling en het behoud van algemeen geaccepteerde arbeid. Hij voerde aan dat hij aanvullende scholing nodig had om zich voor te bereiden op de arbeidsmarkt. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn opleiding in Syrië of zijn beheersing van de Nederlandse taal een belemmering vormden voor zijn arbeidsverplichtingen. De Raad benadrukte dat de appellant in het Nederlands goed kon verwoorden wat hij wilde zeggen en dat zijn verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen niet op dringende redenen was gebaseerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R. van der Maarel als griffier.