ECLI:NL:CRVB:2022:1615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
19/5363 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ontheffing arbeidsverplichting zonder dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in Syrië, ontving sinds 16 mei 2017 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en was eerder ontheven van zijn arbeidsverplichtingen. Het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout heeft echter besloten om deze ontheffing per 1 december 2018 te beëindigen, omdat de appellant met zijn in Syrië gevolgde opleiding over een startkwalificatie beschikte en de Nederlandse taal voldoende beheerst. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep stelde de appellant dat zijn opleiding en beheersing van de Nederlandse taal hem belemmeren in de arbeidsinschakeling en het behoud van algemeen geaccepteerde arbeid. Hij voerde aan dat hij aanvullende scholing nodig had om zich voor te bereiden op de arbeidsmarkt. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn opleiding in Syrië of zijn beheersing van de Nederlandse taal een belemmering vormden voor zijn arbeidsverplichtingen. De Raad benadrukte dat de appellant in het Nederlands goed kon verwoorden wat hij wilde zeggen en dat zijn verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen niet op dringende redenen was gebaseerd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R. van der Maarel als griffier.

Uitspraak

19.5363 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2019, 19/3015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (college)
Datum uitspraak: 28 juni 2022
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 16 januari 2020 heeft mr. S. Rahimzadeh, advocaat, zich voor appellant gesteld en de gronden van appellant aangevuld.
Het college heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Namens appellant is verschenen mr. A. Azauiyat, kantoorgenoot van mr. Rahimzadeh. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Hagebas.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op [geboortedatum] 1994 geboren in Syrië. Hij heeft in Syrië een opleiding op Havo-niveau gevolgd. Appellant ontvangt sinds 16 mei 2017 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft appellant eerst tot 1 februari 2018 en aansluitend tot 1 juli 2018 ontheven van de op appellant ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de PW rustende arbeidsverplichtingen. Deze ontheffing is mede verleend om appellant in de gelegenheid te stellen de Nederlandse taal machtig te worden.
1.2.
Bij besluit van 20 november 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 mei 2019 (bestreden besluit), heeft het college appellant meegedeeld dat hij vanaf 1 december 2018 niet langer wordt ontheven van de onder 1.1 bedoelde arbeidsverplichtingen. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant met de in Syrië gevolgde opleiding over een zogenoemde ‘startkwalificatie’ beschikt en de Nederlandse taal op voldoende niveau beheerst waarmee hij wordt geacht aan zijn arbeidsverplichting te kunnen voldoen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De gronden van appellant, zoals ter zitting is bevestigd, komen er samengevat op neer dat appellant zich op het standpunt stelt dat zijn in Syrië gevolgde opleiding en zijn beheersing van de Nederlandse taal aan arbeidsinschakeling en het behoud van algemeen geaccepteerde arbeid in de weg staan. Appellant heeft nadere scholing nodig om voldoende voorbereid te zijn op de arbeidsmarkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de PW staan de verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Tot die verplichtingen behoort de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW genoemde verplichting van de belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden.
4.2.
Artikel 9, tweede lid, van de PW biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de onder 4.1 genoemde verplichtingen, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het is aan een belanghebbende om aan te tonen dat in zijn geval sprake is van dringende redenen.
4.3.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gevolgde opleiding in Syrië arbeidsinschakeling of het behoud van algemeen geaccepteerde arbeid in de weg staan. De enkele stelling is daartoe onvoldoende. Dit geldt ook voor wat betreft zijn beheersing van de Nederlandse taal, waarbij de Raad opmerkt dat uit de gedingstukken blijkt dat appellant in het Nederlands goed kan verwoorden wat hij naar voren wil brengen. Het lijkt erop dat appellant vooral wil worden ontheven van de arbeidsverplichtingen om hem in staat te stellen een door hem beoogd opleidings- en arbeidstraject te volgen. Dat is in zijn oogpunt wellicht begrijpelijk, maar levert geen dringende redenen op om hem te ontheffen van zijn arbeidsverplichtingen.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R. van der Maarel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R. van der Maarel