ECLI:NL:CRVB:2022:1606
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv inzake WIA-uitkering en toename van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2021. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was in beroep gegaan tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 september 2020, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 16 april 2019 geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Centrale Raad oordeelde dat er geen sprake was van een toename van beperkingen ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling in 2018. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de medische grondslag voor de beslissing voldoende was onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had gemotiveerd uiteengezet dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was per 16 april 2019. De appellant had in hoger beroep wel gesteld dat zijn klachtenpatroon onvoldoende was meegewogen, maar deze stelling was niet onderbouwd met medische informatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing is uitgesproken in het openbaar. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van WIA-uitkeringen.