ECLI:NL:CRVB:2022:1589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
20/2728 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1972, op 26 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor individuele begeleiding van drie uur per week, met ingang van 10 mei 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Ede heeft deze aanvraag op 5 juli 2017 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 19 december 2017. De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak op 13 juli 2018 het beroep van appellante gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Het college heeft vervolgens op 15 februari 2019 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, met de stelling dat appellante met hulp van anderen en gebruik van algemene voorzieningen in staat is om passende hulp en ondersteuning te krijgen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij het college voldoende onderzoek heeft uitgevoerd en de stappen in het proces duidelijk heeft gevolgd.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er ontoelaatbare pressie is uitgeoefend. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere uitspraak van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 2728 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 juni 2020, 19/1571 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Ede (college)
Datum uitspraak: 7 juli 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.G. Blasweiler, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Blasweiler. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Klok.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1972, heeft op 26 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
(Wmo 2015) in de vorm van individuele begeleiding voor drie uur per week met ingang van 10 mei 2017.
1.2.
Bij besluit van 5 juli 2017 heeft het college die aanvraag afgewezen. Dat besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 december 2017.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 juli 2018 het beroep van appellante tegen het besluit van 19 december 2017 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en aan het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
1.4.
Bij besluit van 15 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante op eigen kracht, met hulp van anderen uit haar omgeving en met gebruikmaking van algemene voorzieningen in staat is passende hulp en ondersteuning te krijgen voor de problemen die zij ondervindt. Gelet daarop is het niet noodzakelijk om een maatwerkvoorziening te verstrekken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het college ter uitvoering van de uitspraak van 13 juli 2018, het stappenplan zoals bedoeld in de uitspraak van de Raad van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, duidelijk heeft gevolgd. Ten aanzien van elke stap zijn de bevindingen van het college inzichtelijk gemaakt. Het college heeft daarmee een uitgebreid en als afdoende te beschouwen onderzoek uitgevoerd. Appellante heeft niet aangegeven waar en waarom het college zou zijn tekortgeschoten in de uitvoering van zijn uit artikel 2.3.2. van de Wmo 2015 voortvloeiende onderzoeksplicht. Met de door het college gegeven toelichting is voldoende aannemelijk gemaakt dat van de toereikendheid en passendheid van de aan een maatwerkvoorziening voorafgaande oplossingen in de vorm van (met name) algemene voorzieningen mocht worden uitgegaan. Voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening was derhalve geen aanleiding.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante is het onderzoek niet op zorgvuldige wijze uitgevoerd en is niet voldaan aan de eisen van de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015. Bij het onderzoek is ontoelaatbare pressie naar appellante uitgevoerd. Verder heeft het college niet vermeld op welke manier de hulpverlening door de instanties waarnaar het college appellante heeft verwezen tot stand komt en op welke wijze appellante daarin wordt begeleid. Het is volgens appellante de taak van het college om aan te geven op welke wijze aan de hulpvragen tegemoet wordt gekomen waarbij nadrukkelijk moet worden gekeken of die passend zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich in de kern beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Hieraan wordt nog toegevoegd dat appellante haar stelling dat op ontoelaatbare wijze pressie naar haar is uitgevoerd niet heeft onderbouwd en dat deze daarom niet tot een ander oordeel leidt.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.C. van Bentum