ECLI:NL:CRVB:2022:1580
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op basis van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant ontving sinds 8 mei 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 28 januari 2020 62,40% arbeidsongeschikt was, na eerder te hebben geoordeeld dat hij meer arbeidsgeschikt was dan voorheen. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv onvoldoende gemotiveerd was, maar na aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep werd het motiveringsgebrek hersteld. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van een psycholoog niet voldoende was om aan de conclusie van het Uwv te twijfelen. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn standpunt toegelicht, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische stukken of gronden waren ingediend die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat de noodzakelijke twijfel ontbrak. De beslissing van de Raad houdt in dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 62,40% blijft staan, zoals vastgesteld door het Uwv.