ECLI:NL:CRVB:2022:1577
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met lage rugklachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld op 60,59% en dat hij recht had op een WGA-vervolguitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant, inclusief zijn psychische en lichamelijke klachten. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten, maar de Raad volgde de eerdere oordelen en oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.