ECLI:NL:CRVB:2022:1577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
20/2275 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met lage rugklachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld op 60,59% en dat hij recht had op een WGA-vervolguitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant, inclusief zijn psychische en lichamelijke klachten. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten, maar de Raad volgde de eerdere oordelen en oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20 2275 WIA

Datum uitspraak: 13 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 mei 2020, 19/4447 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Karacelik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Karacelik. Tevens was aanwezig M. Ates, als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft het Uwv een aantal vragen gesteld waarop het Uwv heeft geantwoord met een rapport van 24 januari 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schilder voor 40,35 uur per week. Vanuit een werkloosheidssituatie heeft appellant zich op 26 februari 2016 ziek gemeld met lage rugklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 29 november 2017 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 36,66% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 2 januari 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 23 februari 2018 tot en met 28 december 2018 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 36,66% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 juni 2018 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML van 22 mei 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Het door appellant tegen het besluit van 12 juni 2018 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 11 april 2019 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, geregistreerd onder 19/2267 WIA.
1.2.
Het onderzoek ter zitting in 19/2267 WIA heeft voorafgaand aan het onderzoek ter zitting in onderhavige zaak plaatsgevonden. In de zaak 19/2267 WIA wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1.3.
Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGAuitkering per 29 december 2018 eindigt en dat appellant per die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 oktober 2018. Omdat aan het besluit van 1 oktober 2018 geen actueel sociaal medisch oordeel ten grondslag lag, is alsnog een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. In dat kader is appellant onderzocht op het spreekuur van 28 januari 2019 van een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een FML van 28 januari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 52,66%. Op deze uitkomst is appellant in de gelegenheid gesteld te reageren. Appellant heeft nadere informatie uit de behandelend sector ingebracht als ook een rapport van 6 januari 2019 van medisch adviseur M. Roos-Vervoort van Lechner Consult B.V. , dat hij ook in de beroepsprocedure tegen het besluit van 12 juni 2018 heeft ingebracht.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 5 juli 2019 de door de primaire arts vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML een beperking toegevoegd ten aanzien van het buigen. Met de aangepaste FML van 5 juli 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 23 juli 2019 twee van de vier geselecteerde functies laten vervallen en vervolgens opnieuw het CBBS geraadpleegd. Op basis van de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122) en inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 60,59%. Bij besluit van 23 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 60,59%, leidend tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er onvoldoende grond is om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bij de Wet WIA niet gaat om de individuele beleving van klachten (hoe ernstig deze ook worden ervaren) of de erkenning van deze klachten voor de uitvoering van een andere wet, maar om de objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is voldoende gemotiveerd dat bij appellant geen sprake is van een situatie waarin hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Ook is voldoende uiteengezet dat er geen reden is voor een urenbeperking als de arbeid voldoet aan de in de FML vermelde functionele mogelijkheden waarmee wordt vermeden dat het energieniveau van appellant wordt overschreden. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat de pijnklachten deels onvoldoende geobjectiveerd kunnen worden en dat met de beperkingen die gesteld zijn voor de rugklachten ook wordt voorzien in de knieklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van de medisch adviseur van Lechner Consult voldoende gemotiveerd toegelicht dat met de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren tegemoet wordt gekomen aan de psychische klachten van appellant. Dat de verzekeringsarts appellant in 2017 meer beperkt heeft geacht in zijn persoonlijk en sociaal functioneren dan thans, vindt zijn oorzaak erin dat de beoordeling van iemands arbeidsmogelijkheden tijdgebonden is. Dit brengt met zich dat ooit vastgestelde beperkingen niet voor altijd gelding blijven houden, maar op een volgend moment opnieuw worden vastgesteld. Tot slot heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat met de in de FML van 5 juli 2019 vastgelegde beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Appellant is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt op grond waarvan hij recht heeft op een IVA-uitkering. Hij is ADL-afhankelijk en heeft daarbij ondersteuning in de zelfverzorging. Verbetering van zijn medische situatie is onwaarschijnlijk. Appellant heeft verwezen naar het in bezwaar ingebrachte rapport van Lechner Consult waarin de arts een stemmingsstoornis, reactieve depressie en agressieregulatieproblematiek heeft vastgesteld. Ten onrechte is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitgegaan van deze diagnoses omdat de behandelend psycholoog niet tot deze diagnoses is gekomen. De psycholoog heeft in zijn bevindingen melding gemaakt van stemmings- en agressieklachten, acceptatieproblemen en een geïsoleerd leven waarmee de psychische klachten zijn geobjectiveerd. Dit had moeten leiden tot meer beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ook hadden beperkingen aangenomen moeten worden voor de pijnklachten in de armen en knieën. Appellant lijdt aan een ongeneeslijke reumatische aandoening waarbij ontstekingen kunnen optreden in gewrichten. Hiermee zijn de pijnklachten in de armen en benen geobjectiveerd. Vanwege verstoring van het bioritme en gebruik van medicijnen had een urenbeperking moeten worden vastgesteld. Tot slot zijn de voor appellant geselecteerde functies vanwege zijn klachten niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 december 2018 heeft vastgesteld op 60,59% en hem terecht met ingang van 29 december 2018 een WGA-vervolguitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De verzekeringsartsen hebben op zorgvuldige wijze onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen en appellant psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen en de beschikbare informatie in het dossier bestudeerd en in de beoordeling betrokken, waaronder het rapport van de medisch adviseur van Lechner Consult en de informatie uit de behandelend sector.
4.3.
Niet wordt ingezien dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hadden van de gezondheidssituatie van appellant. De verzekeringsartsen hebben de rugklachten, de reumatische klachten, de knieklachten en de psychische klachten van appellant gezien en de medische informatie in de beoordeling betrokken. De conclusies zijn inzichtelijk gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft uiteengezet dat appellant bekend is met aanhoudende lage rugklachten, geduid als rustige axiale spondylartropathie. Daarbij is bij appellant een hernia geconstateerd als ook een degeneratieve discusafwijking. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd uitgelegd dat dit niet leidt tot meer beperkingen dan eerder aangenomen, omdat daarin al rekening is gehouden met de rugklachten van appellant. Noch geven de reumatische klachten aanleiding tot meer beperkingen dan al zijn vastgesteld. Ook heeft de verzekeringsarts toegelicht dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking omdat er geen sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, dan wel van een structureel verminderde beschikbaarheid vanwege een behandeling noch uit preventief oogpunt. Voor de psychische klachten zijn beperkingen vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 juli 2019 en aanvullend in het in beroep ingebrachte rapport van 28 oktober 2019, inzichtelijk uiteengezet dat appellant niet ADL-afhankelijk is. Om deze reden is bij appellant geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden leidend tot volledige arbeidsongeschiktheid. In het in beroep ingezonden rapport van 15 april 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend uiteengezet dat de medische informatie over de knieklachten niet leidt tot aanscherping van de FML van 5 juli 2019 omdat daarin al rekening is gehouden met kniebelastende activiteiten. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn. Verwezen wordt naar het rapport van 23 juli 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin een toelichting op de signaleringen is gegeven.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.X.R. Yi