ECLI:NL:CRVB:2022:1571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
20/835 AKW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor dubbele kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet met betrekking tot intensieve zorg en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante op 23 mei 2018 een aanvraag voor dubbele kinderbijslag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor haar zoon, die lijdt aan pijn- en vermoeidheidsklachten. De Svb heeft deze aanvraag op 26 juli 2018 afgewezen, met als argument dat de zoon geen intensieve zorg nodig heeft volgens de criteria van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De zorgscore van de zoon werd vastgesteld op nul punten, terwijl voor zijn leeftijd een minimale score van vier punten vereist is.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van appellante, dat de Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg een strenger criterium hanteert dan de AKW, niet slaagde. De rechtbank benadrukte dat de AKW geen inhoudelijke invulling geeft aan 'intensieve zorg', maar verwijst naar een algemene maatregel van bestuur die deze invulling biedt.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe medische gegevens had aangedragen die de eerdere bevindingen van de medisch adviseur van CIZ konden weerleggen. De Raad oordeelde dat het onderzoek door de medisch adviseur zorgvuldig was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beoordelingskader rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

20.835 AKW-PV

Datum uitspraak: 29 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 januari 2020, 18/8587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting hebben: D. Hardonk-Prins, A.E. Dutrieux en D.A. Verburg
Griffier: D. Al-Zubaidi
Ter zitting is verschenen: mr. E.M. Mulder

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante heeft op 23 mei 2018 bij de Svb een aanvraag voor dubbele kinderbijslag ingediend op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon [Naam] . [Naam] , die geboren is op [geboortedatum] 2009, heeft pijn- en vermoeidheidsklachten.
2. De Svb heeft bij besluit van 26 juli 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 28 november 2018 (bestreden besluit), deze aanvraag afgewezen. De Svb heeft hieraan het medisch advies van CIZ en het Beoordelingskader BUK (Beoordelingskader) ten grondslag gelegd. [Naam] heeft geen intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW nodig en daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Na heroverweging in bezwaar is zijn zorgscore op de peildatum 1 april 2018 vastgesteld op nul punten, terwijl voor hem op die datum gezien zijn leeftijd (acht jaar) een minimale zorgscore van vier punten vereist is.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, als volgt overwogen. De beroepsgrond dat de Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg (Regeling) een strenger criterium kent dan artikel 7a van de AKW en artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag (Buk), slaagt niet. Artikel 7a van de AKW geeft immers geen inhoudelijke invulling aan het begrip ‘intensieve zorg’, maar verwijst juist naar een algemene maatregel van bestuur waarin de mate van intensieve zorg zal worden bepaald. Dit is het Buk. In artikel 11, eerste lid, van het Buk is bepaald dat sprake is van intensieve zorg wanneer door bepaalde daar genoemde factoren de verzorging en oppassing door de ouders ‘in ernstige mate wordt verzwaard’. Voor de verdere invulling daarvan wordt in artikel 11, tweede lid, van het Buk verwezen naar de Regeling. De beroepsgrond dat het systeem van het beoordelingskader niet juist is omdat per item alleen nul of één punt kan worden gescoord, slaagt ook niet. Ook is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het beoordelingskader onvolledig is, omdat daarin geen rekening wordt gehouden met specifieke aspecten zoals pijn waardoor extra verzorging nodig is. Uit de Regeling en het Beoordelingskader volgt immers dat als een ziekte of stoornis is geobjectiveerd en deze leidt tot een verzwaring van de verzorging en oppassing door de ouders, dit wel degelijk is onder te brengen onder een van de items. De rechtbank is verder van oordeel dat het onderzoek door de medisch adviseur van CIZ zorgvuldig is geweest. De stelling dat een huisbezoek meerwaarde zou hebben gehad omdat de medisch adviseur dan van appellante had kunnen horen hoe het er in huis aan toe gaat, volgt de rechtbank niet. Appellante heeft namelijk telefonisch haar verhaal aan de medisch adviseur kunnen doen. Daar komt bij dat niet is gebleken dat medische feiten zijn gemist. Appellante heeft dat ook niet gesteld. De medisch adviseur beschikte dan ook over een volledig beeld van de situatie van [Naam] . De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de medisch adviseur inzichtelijk en voldoende heeft gemotiveerd waarom geen zorgscores zijn toegekend. Appellante heeft in bezwaar en in beroep geen nieuwe medische gegevens aangedragen. De rechtbank ziet daarom geen reden voor twijfel aan de bevindingen en conclusies van de medisch adviseur. De rechtbank is ten slotte niet gebleken van bijzondere omstandigheden die in het geval van [Naam] ertoe dwingen om af te wijken van het beoordelingskader.
4. Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich grotendeels beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
5. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad voegt daaraan toe dat het betoog van appellante over artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet slaagt. Niet valt in te zien hoe de rechten voortvloeiend uit dit artikel in dit geval zouden zijn geschonden.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) D. Al-Zubaidi (getekend) D. Hardonk-Prins
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.