ECLI:NL:CRVB:2022:1563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen besluit zorgkantoor over persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Het betreft een bezwaar van appellant tegen een besluit van VGZ Zorgkantoor B.V. van 22 april 2015, waarin het persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2014 op nihil werd vastgesteld en een terugvordering van € 24.315,35 werd opgelegd. Appellant heeft op 16 augustus 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het zorgkantoor heeft dit bezwaar bij besluit van 8 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft het beroep tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak de overwegingen van de rechtbank onderschreven en volstaan met een verwijzing naar deze overwegingen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden heeft aangevoerd die een ander oordeel rechtvaardigen. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor slaagt het hoger beroep niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is ondertekend door de griffier M.E. van Donk en het lid van de enkelvoudige kamer J. Brand.