ECLI:NL:CRVB:2022:1560
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep en verzet inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2022 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. Appellant had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Appellant heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoert dat hij geen reactie heeft ontvangen op zijn verzoek om het griffierecht in termijnen te mogen betalen en dat hij in betalingsonmacht verkeert.
De Raad heeft het verzet behandeld op 13 mei 2022, maar beide partijen zijn niet verschenen. In de uitspraak van 16 december 2021 was al vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was vanwege het niet betalen van het griffierecht. Appellant heeft in zijn verzet opnieuw zijn betalingsonmacht aangevoerd, maar de Raad heeft geen reden gezien om de zaak ontvankelijk te verklaren. De Raad heeft appellant eerder een termijn gegeven om het griffierecht te voldoen en heeft hem herhaaldelijk gewezen op de verplichting om dit te doen.
De Raad concludeert dat appellant voldoende tijd heeft gehad om het griffierecht te voldoen en dat de wet geen mogelijkheid biedt om dit in termijnen te doen. Daarom wordt het verzet ongegrond verklaard en ziet de Raad geen aanleiding om proceskosten aan appellant te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier L.C. van Bentum, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.