ECLI:NL:CRVB:2022:1560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
21/2330 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep en verzet inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2022 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. Appellant had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Appellant heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoert dat hij geen reactie heeft ontvangen op zijn verzoek om het griffierecht in termijnen te mogen betalen en dat hij in betalingsonmacht verkeert.

De Raad heeft het verzet behandeld op 13 mei 2022, maar beide partijen zijn niet verschenen. In de uitspraak van 16 december 2021 was al vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was vanwege het niet betalen van het griffierecht. Appellant heeft in zijn verzet opnieuw zijn betalingsonmacht aangevoerd, maar de Raad heeft geen reden gezien om de zaak ontvankelijk te verklaren. De Raad heeft appellant eerder een termijn gegeven om het griffierecht te voldoen en heeft hem herhaaldelijk gewezen op de verplichting om dit te doen.

De Raad concludeert dat appellant voldoende tijd heeft gehad om het griffierecht te voldoen en dat de wet geen mogelijkheid biedt om dit in termijnen te doen. Daarom wordt het verzet ongegrond verklaard en ziet de Raad geen aanleiding om proceskosten aan appellant te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier L.C. van Bentum, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 juni 2022
21/2330 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2021, 21/528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak van 7 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de Raad het hoger beroep niet inhoudelijk in behandeling kan nemen. De Raad heeft de beslissing genomen op grond van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellant is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring en heeft verzet ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 13 mei 2022. Beide partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

In de uitspraak van de Raad van 16 december 2021 is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald.
In verzet heeft appellant aangegeven dat hij geen reactie van de Raad heeft ontvangen op zijn verzoek om het griffierecht in termijnen te betalen. Hij kan het griffierecht niet betalen. Verder gaat appellant inhoudelijk op de zaak in.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden om de zaak ontvankelijk te verklaren. Appellant heeft naar aanleiding van de nota van 3 juli 2021 een beroep op betalingsonmacht gedaan. De Raad heeft het bij brief van 27 augustus 2021 afgewezen en appellant nogmaals een termijn gegeven om het griffierecht te voldoen. De herinnering griffierecht is op 28 augustus 2022 aan appellant verstuurd. Appellant was op de hoogte dat hij griffierecht moest betalen. De wet biedt helaas geen mogelijkheid om het griffierecht in termijnen te voldoen. Het was zorgvuldiger geweest als de Raad dit in de afwijzingsbrief van 27 augustus 2021 had vermeld, maar dit maakt niet dat het verzet gegrond moet worden verklaard. Appellant is er nogmaals op gewezen dat hij het griffierecht moet voldoen en dat als hij dat niet doet zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden. De Raad is dan ook van mening dat appellant de tijd heeft gekregen om het griffierecht te voldoen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten aan appellant te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) L.C. van Bentum