Uitspraak
21.2768 PW-PV
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van de Kredietbank waarin zijn verzoek om verlaging van het aflossingsbedrag werd afgewezen. De Centrale Raad oordeelde dat de brief van de Kredietbank niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant had op 20 september 2018 een kredietovereenkomst afgesloten met de Kredietbank en had de bank gemachtigd om maandelijks een bedrag van zijn bijstandsuitkering in te houden. Het bezwaar van de appellant tegen de inhouding van dit bedrag werd eerder gegrond verklaard, maar later door het college kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De Centrale Raad bevestigde de beslissing van het college dat het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om verlaging van het aflossingsbedrag terecht kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad benadrukte dat de reactie van de Kredietbank op het verzoek om aanpassing van de overeenkomst geen besluit is en dat de appellant in dat geval naar de civiele rechter moet stappen als hij het niet eens is met de Kredietbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.