Uitspraak
22.40 WIA
24 november 2021, 21/939 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
30 november 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 december 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het volgende overwogen:
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek heeft gemeld na een val in 2015. Appellant heeft knie- en elleboogklachten en ontving vanaf 2016 ziekengeld. Het Uwv heeft appellant in 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar in 2018 is het arbeidsongeschiktheidspercentage aangepast naar 65,21%. In 2020 heeft het Uwv de uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, wat appellant aanvecht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds van toepassing zijn, ondanks de toegenomen klachten van appellant. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij is geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er wel degelijk bewegingsbeperkingen zijn geconstateerd en dat er sprake is van psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen nieuw licht werpt op de eerder vastgestelde belastbaarheid. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant wordt afgewezen. De Raad concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 64,3%.