ECLI:NL:CRVB:2022:1549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
22/40 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek heeft gemeld na een val in 2015. Appellant heeft knie- en elleboogklachten en ontving vanaf 2016 ziekengeld. Het Uwv heeft appellant in 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar in 2018 is het arbeidsongeschiktheidspercentage aangepast naar 65,21%. In 2020 heeft het Uwv de uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, wat appellant aanvecht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds van toepassing zijn, ondanks de toegenomen klachten van appellant. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij is geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er wel degelijk bewegingsbeperkingen zijn geconstateerd en dat er sprake is van psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen nieuw licht werpt op de eerder vastgestelde belastbaarheid. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant wordt afgewezen. De Raad concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 64,3%.

Uitspraak

22.40 WIA

Datum uitspraak: 11 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2021, 21/939 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.M.J. Igbal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Mao. Het Uwv heeft zich (via beeldbellen) laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als voorman in de staalbouw. Op 19 oktober
2015 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziekgemeld wegens knie- en elleboogklachten na een val. Vanaf 18 januari 2016 ontving hij ziekengeld op grond van de Ziektewet. Bij besluit van 28 juli 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 16 oktober 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat hij met ingang van die datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 4 juli 2018 is het arbeidsongeschiktheidspercentage aangepast naar 65,21% (klasse 65-80%). Daaraan liggen ten grondslag rapporten van de AIOS verzekeringsarts van 5 juni 2018, de arbeidsdeskundige van 27 juni 2018 en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juni 2018.
1.2.
Bij besluit van 14 mei 2020 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering per
1 augustus 2020 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Daartegen heeft appellant bezwaar gemaakt. Op 20 maart 2020 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd.
1.3.
Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts appellant op 3 augustus 2020 op het
spreekuur gezien. Deze arts heeft vastgesteld dat bij de vorige FML van 5 juni 2018 dusdanig zware beperkingen zijn aangenomen dat deze nog steeds van toepassing geacht worden ondanks de toegenomen klachten van appellant. Gelet op de subjectieve beleving van de toename van beperkingen heeft hij de FML echter aangepast op het aspect dragen van zware beschermingsmiddelen aan de armen en langdurig werken met toetsenbord en muis. De beperkingen heeft hij neergelegd in de FML van 3 augustus 2020.
1.4.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn
eigen werk te verrichten, vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 64,30%.
1.5.
Bij besluit van 21 augustus 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 24 maart
2020 voor 64,30% arbeidsongeschikt is en dat zijn WIA-uitkering per 1 november 2020 wordt aangepast naar de klasse 55-65%.
1.6.
Het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 14 mei 2020 en 21 augustus 2020
heeft het Uwv bij besluit van 6 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
30 november 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 december 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het volgende overwogen:
Belanghebbende is bekend met armklachten zoals ook door de primaire verzekeringsarts zijn beschreven en worden bevestigd door de aanwezige informatie van de behandelaars. Hij houdt in het dagelijks leven beperkingen en er zijn kennelijk weinig behandelopties meer. Dat hij veel minder kan dan vroeger heeft ook een psychische impact.
Dat de gehele situatie spanningsklachten geeft is aannemelijk, maar dit houdt nog niet in dat er dan op het psychische gebied sprake is van ziekte of gebrek.
In de FML d.d. 3 augustus 2020 zijn beperkingen aangegeven t.a.v. fysieke belasting zoals dragen van zware lasten aan de armen, trillingsbelasting van de armen, werken met toetsenbord en muis, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte en zware lasten hanteren, boven schouderhoogte actief zijn.
Deze beperkingen sluiten ook aan bij de bevindingen bij onderzoek.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ziet op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 maart 2020 (datum in geding) op 55% en 65% en niet ziet op de omzetting van de loonaanvullingsuitkering in een vervolguitkering.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de grond dat de beperkingen van appellant zijn onderschat niet slaagt. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapportage van 20 juli 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van atrofie, dat er geen bewegingsbeperkingen aan de ellebogen zijn geconstateerd en dat appellant beperkt is voor armbelastende activiteiten. Deze arts heeft zich gebaseerd op informatie van de behandelend sector en heeft uiteengezet dat ook beperkingen zijn aangenomen om belasting van de rechterarm te verminderen en heeft beperkingen aangenomen voor trillingsbelasting, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte en zware lasten hanteren en langdurig werken met een toetsenbord en muis.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank inzichtelijk toegelicht dat appellant bij de verzekeringsarts geen melding heeft gemaakt van psychische klachten of behandelingen en dat de verzekeringsarts ook geen psychische klachten heeft waargenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich wel rekenschap gegeven van de aanmelding van appellant bij Indigo, maar hij heeft uiteengezet dat er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie waardoor er op psychisch gebied geen sprake is van ziekte of gebrek.
2.4.
Verder is volgens de rechtbank niet gebleken dat appellant de geselecteerde functies niet kan verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 18 augustus 2021 uitvoerig gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden en dat hij de functies kan verrichten, gelet op de beperkingen in zijn armen. Ten aanzien van de functie medewerker receptie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteengezet dat door het gebruik van een headset de handen vrij zijn en dat appellant niet tegelijk de telefoon hoeft te bedienen en notities hoeft te maken met zijn armen. Wat betreft de opleidingseis om mondelinge opdrachten en instructies op te kunnen volgen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat de instructies eveneens zijn voorzien van werktekeningen met eenvoudige Nederlandse tekst.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk bewegingsbeperkingen van de ellebogen zijn geconstateerd. Daartoe heeft hij verwezen naar de informatie van de orthopedisch chirurg dr. B. Thé (Thé) van 17 november 2021 en 10 februari 2022. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat uit de brief van de GZ-psycholoog van Indigo van 11 februari 2021 blijkt dat wel degelijk sprake is van ziekte of gebrek op psychisch gebied (depressie en angst volgens DSM) en sociale problematiek waarvoor hij is verwezen naar GGZ Delfland.
3.2.
Onder verwijzing naar het in hoger beroep ingestuurde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 april 2022 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat
de overgelegde medische informatie geen nieuw licht werpt op de medische conclusies.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 24 maart 2020 (datum in geding) terecht heeft vastgesteld naar een mate tussen de 55% en 65% (64,3%).
4.2.
Wat appellant heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De in hoger beroep door appellant ingestuurde medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn oordeel, zoals neergelegd in zijn rapport van 5 april 2022, dat die geen ander licht werpt op de beperkingen en belastbaarheid op de datum in geding.
Volgens deze arts brengt de in hoger beroep ingezonden informatie van chirurg Thé geen wijziging in de in de eerder in de FML van 3 augustus 2020 vastgestelde belastbaarheid. Thé heeft vooral linkerarmklachten beschreven waarbij bij uitgebreid onderzoek geen duidelijke oorzaken werden gevonden. Bij onderzoek bleek wel pijn maar geen duidelijke bewegingsbeperkingen en geen substraat om verder op te handelen. Dat vooral de linkerarm (elleboog) niet te zwaar belast kan worden is wel volgens de verzekeringsarts wel aannemelijk en daarmee is in de FML ook rekening gehouden.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de GZ-psycholoog van Indigo in zijn brief van 11 februari 2021 een klachtenpatroon heeft beschreven waarbij vele verwikkelingen in zijn leven worden beschreven, ook uit het verdere verleden. Dat erop de datum in geding als gevolg van al deze verwikkelingen al psychische klachten waren is aannemelijk, maar dat houdt niet in dat toen al sprake was van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Ook de medicatie wijst niet op meer beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek op de datum in geding.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi