ECLI:NL:CRVB:2022:1545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
21/4371 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet na een eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 22 januari 2019 ziek meldde, was in het kader van de Ziektewet (ZW) in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 28 februari 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft overwogen dat de beroepsgrond van appellante over de hoorzitting buiten beschouwing blijft, omdat deze pas ter zitting is aangevoerd. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat de medische beoordeling door het Uwv juist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben gehandeld en dat de functies die aan appellante zijn voorgelegd, medisch geschikt zijn. De Raad heeft ook de argumenten van appellante over haar opleidingsniveau en de geschiktheid van de functies beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante in staat is om de geduide functies te vervullen.

De Raad heeft het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in het proces.

Uitspraak

21.4371 ZW

Datum uitspraak: 13 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 november 2021, 20/5388 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Namens appellante is verschenen mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kamermeisje. Op 22 januari 2019 heeft zij zich ziek gemeld. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 3 januari 2020 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 87,05% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 30 januari 2020 vastgesteld dat appellante met ingang vanaf 28 februari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
4 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 augustus 2020 een nieuwe FML opgesteld en appellante aanvullend beperkt geacht in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en met betrekking tot fysiek zware belasting, frequent lichte voorwerpen hanteren en frequent ver buigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige geduide functies bekeken en is tot het standpunt gekomen dat de functies ook met inachtneming van de nieuwe FML geschikt zijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Vastgesteld is dat de datum in geding 28 februari 2020 is. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de artsen van het Uwv is zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en alle beschikbare medische informatie bij zijn oordeel betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en er heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tevens is in bezwaar medische informatie opgevraagd bij de behandelende sector en is deze informatie meegewogen. Appellante kan niet worden gevolgd in het standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat. Uit de brief van de psycholoog van 22 juli 2021 blijkt dat er verbetering is opgetreden ten aanzien van de depressie en dat de angstklachten op de voorgrond staan, waarbij de diagnose paniekstoornis met agorafobie is gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop een extra beperking opgenomen in persoonlijk en sociaal functioneren en van een toelichting voorzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen op dit punt.
Ten aanzien van de lichamelijke klachten heeft de rechtbank overwogen dat de
verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat de hartritmestoornissen en de schildklieraandoening met medicatie goed onder controle zijn. Er is geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt niet juist is. Verder kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd in de motivering dat de gestelde extreme lipomen bij de ellenbogen van appellante niet terug te lezen zijn in het rapport van de dermatoloog. De verzekeringsarts heeft appellante ook onderzocht en geen afwijkingen gevonden bij haar armen. Het carpaal tunnelsyndroom is behandeld bij het centrum Hand & Pols zoals te lezen is in de brief van 29 juli 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beperkingen aangenomen voor overmatige
belasting en ten aanzien van het frequent lichte voorwerpen hanteren. De rechtbank kan deze motivering volgen, omdat appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen.
De rechtbank heeft uitgaande van de juistheid van de FML de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd in het rapport van 26 augustus 2020 dat de functies geschikt zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige met juistheid opleidingsniveau 3 heeft vastgesteld. Appellante heeft een NT2-niveau zo blijkt uit haar cv. Dit betekent dat zij staatsexamen heeft gedaan op het gebied van Nederlands lezen, schrijven, spreken en luisteren om een mbo-opleiding te kunnen volgen. De arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben verder aangegeven dat er goed een gesprek met appellante is te voeren en dat zij afdoende haar klachten kan
toelichten in het Nederlands. Het Uwv heeft ter zitting gemotiveerd onderbouwd dat bij de geselecteerde functies wordt gewerkt met een belscript, waarbij men kan oplezen welke
vragen moeten worden gesteld. De rechtbank kan gelet op het opleidingsniveau, het behaalde
NT2-niveau en de manier waarop wordt gewerkt, het standpunt van het Uwv volgen dat de
functies telefonisch verkoper en telefonist/medewerker callcenter geschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij gelet op haar beperkingen, kennis van de Nederlandse taal en opleidingsniveau niet in staat kan worden geacht de geduide functies te verrichten. Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat het onzorgvuldig was dat er in de bezwaarfase een telefonische hoorzitting is geweest en geen fysiek spreekuur en de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.1.
Appellante heeft eerst tijdens de zitting van de Raad aangevoerd dat ten onrechte een telefonische in plaats van een fysieke hoorzitting heeft plaatsgevonden. De Raad laat deze beroepsgrond wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing nu het Uwv niet in de gelegenheid is geweest hier adequaat op te reageren en niet gebleken is dat deze grond niet eerder had kunnen worden aangevoerd. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat appellante meer of anders beperkt is. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven
onder 2. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken ingebracht. waarmee zij haar stelling dat zij meer beperkt is, kan onderbouwen.
4.2.2.
Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt niet ingewilligd omdat de daartoe noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt.
4.3.1.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.3.2.
Met betrekking tot de grond van appellante dat haar opleidingsniveau te hoog is vastgesteld, overweegt de Raad dat appellante basis- en middelbaar beroepsonderwijs heeft afgerond en onder meer een diploma MBO-opleiding verpleegkundige in Rusland heeft behaald. Hiermee is haar opleidingsniveau terecht op 3 vastgesteld. De geduide functies zijn op niveau 2. Appellante spreekt en leest op NT2 niveau. Hiermee wordt zij in staat geacht voldoende goed Nederlands te spreken om de geduide functies te vervullen mede gezien het feit dat appellante sinds 2008 in Nederland woont en meer dan 10 jaar in Nederland zowel in loondienst als in zelfstandige arbeid heeft gewerkt. Dat appellant met een accent spreekt, doet hier niet aan af. nu niet is gebleken dat appellante zich onvoldoende verstaanbaar kan maken De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd tijdens het gesprek dat appellante goed Nederlands spreekt en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar geconstateerd dat appellante met een accent spreekt maar ook dat het Nederlands afdoende is om haar klachten goed toe te lichten en dat er geen opvallende afwijkingen zijn in gespreksvoering of contact.
4.4.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) C.G. van Straalen