ECLI:NL:CRVB:2022:1535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/4370 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland inzake het recht op uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2021. De appellant, die in hoger beroep ging, had eerder een ongegrond verklaard beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op bezwaar van 27 augustus 2020. Het Uwv had in zijn beslissing van 9 december 2019 vastgesteld dat de appellant met ingang van 28 februari 2020 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De Centrale Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De Raad oordeelde dat op de datum in geding, 28 februari 2020, niet gebleken was van psychische beperkingen die het verrichten van arbeid belemmerden. De in hoger beroep ingediende medische informatie, waaronder een diagnose van posttraumatische stressstoornis door GZ-psycholoog M. Bolten, onderbouwde niet dat er op de datum in geding sprake was van psychopathologie. De verzekeringsartsen hadden geen relevante medische informatie over het hoofd gezien en de Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor psychische beperkingen op de datum in geding.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier, G.S.M. van Duinkerken, heeft het proces-verbaal ondertekend. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen of om de proceskosten te veroordelen, aangezien de ingediende medische informatie niet voldoende was om het standpunt van het Uwv te weerleggen.

Uitspraak

21.4370 ZW-PV

Datum: 27 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2021, 20/4815 (aangevallen uitspraak) en mondelinge uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: T. Dompeling
Griffier: G.S.M. van Duinkerken
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. van Deuzen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Ait-Moha

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2020 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn beslissing van 9 december 2019 gehandhaafd dat appellant met ingang van 28 februari 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het hoger beroep vormt – in essentie – een herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Het Uwv wordt gevolgd in zijn oordeel dat op de datum in geding, zijnde 28 februari 2020, niet gebleken is van psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de Raad geen relevante medische informatie over het hoofd gezien. Uit de medische stukken, waaronder de informatie van de huisarts, blijkt niet dat op de datum in geding sprake was van psychopathologie. Ook begin 2019 is bij onderzoeken door de verzekeringsarts in het kader van de Wet verbetering poortwachter niet gebleken van psychische beperkingen.
De in hoger beroep ingezonden informatie van GZ-psycholoog M. Bolten (Bolten) van
28 oktober 2021 en 19 november 2021, leidt niet tot een ander oordeel. Bolten heeft weliswaar aan de huisarts bericht dat hij na de intake van appellant op 28 oktober 2021 als diagnose posttraumatische stressstoornis met uitgestelde expressie heeft gesteld, maar hij heeft niet gemotiveerd onderbouwd dat bij appellant ook al op de datum in geding sprake was van psychopathologie. De verzekeringsartsen hebben terecht geconcludeerd dat op de datum in geding er geen aanwijzingen zijn voor psychische beperkingen.
Nu de door appellant ingediende medische informatie naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien over het standpunt van het Uwv en er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel, is er geen aanleiding om een deskundige in te schakelen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) G.S.M. van Duinkerken (getekend) T. Dompeling
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.