ECLI:NL:CRVB:2022:1534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/4172 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WGA-vervolguitkering en vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als buschauffeur werkte, is sinds 2014 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv heeft hem een WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid in verschillende fases is vastgesteld. In 2020 heeft appellant opnieuw een WGA-vervolguitkering aangevraagd, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 51,18% is vastgesteld. Appellant is van mening dat zijn klachten door het Uwv zijn onderschat en dat er meer rekening moet worden gehouden met zijn psychische en lichamelijke beperkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de FML van 3 mei 2020 voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant. De Raad concludeert dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellant, en dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

21.4172 WIA

Datum uitspraak: 30 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2021, 20/6096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2022. Namens appellant is verschenen mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als buschauffeur lijndienst voor gemiddeld 27,82 uur per week. Op 6 februari 2014 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 4 februari 2016 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,16%. Per 30 augustus 2017 heeft appellant een WGA-vervolguitkering ontvangen waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44,33%.
1.2.
Appellant heeft zich op 19 februari 2020, per medio augustus 2019, bij het Uwv toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In dit kader is appellant op 11 maart 2020 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met inachtneming van de zogenaamde uitlooptermijn, per 1 november 2019 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 51,18%.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 mei 2020, onder verwijzing naar een rapport van een, op dat moment nog in opleiding zijnde, verzekeringsarts bezwaar en beroep (A.K.S. van Wijngaarden) van 7 oktober 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 oktober 2020, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische beoordeling van de lichamelijke en psychische klachten van appellant. Uit de beroepsgronden heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat met de door appellant in beroep genoemde klachten onvoldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de FML van 3 mei 2020. Van Wijngaarden heeft vragen gesteld aan de huisarts. De huisarts heeft hier antwoord op gegeven met zijn brief van 17 september 2020. Hieruit is gebleken dat er geen bevestiging is van OSAS en hepatitis. Van Wijngaarden heeft in haar rapport verder afdoende toegelicht dat de primaire verzekeringsarts rekening heeft gehouden met het medicatiegebruik van appellant. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er meer lichamelijke beperkingen moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien te twijfelen aan de medische beoordeling van de psychische klachten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen behandeling bij de GGZ volgt en uit het rapport van de primaire verzekeringsarts is gebleken dat deze rekening heeft gehouden met de rouwreactie van appellant. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat zijn psychische en lichamelijke klachten door het Uwv zijn onderschat. Zijn klachten zijn meer toegenomen en ernstiger dan het Uwv in acht heeft genomen. Dit volgt onder meer uit het ophogen van zijn medicatie. Gelet op de ernst en combinatie van zijn gezondheidsklachten is appellant energetisch beperkt en is hij aangewezen op een verdergaande urenbeperking.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv bij de herziening van de WGA-uitkering van appellant met juistheid de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 51,18%.
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Verwezen wordt naar overwegingen 8 en 9 in de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft met de rapporten van Van Wijngaarden van 7 oktober 2020 en 6 mei 2022 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 3 mei 2020 voldoende rekening is gehouden met de fysieke en psychische beperkingen van appellant.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van Van Wijngaarden en het oordeel van de rechtbank dat met de FML van 3 mei 2020 in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande fysieke en psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. De primaire verzekeringsarts en Van Wijngaarden hebben het (toegenomen) medicatiegebruik van appellant meegewogen in hun beoordeling. Daarnaast heeft Van Wijngaarden in haar rapport van 6 mei 2022 afdoende toegelicht dat appellant op grond van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid niet is aangewezen op een verdergaande urenbeperking. Zij heeft overtuigend gemotiveerd dat op grond van de gedingstukken niet kan worden vastgesteld dat bij appellant sprake is van een klinisch relevant OSAS-beeld of een evidente longfunctiestoornis. Zij heeft daarnaast afdoende toegelicht dat deze conclusie aansluit bij de bevindingen bij het lichamelijke onderzoek in de bezwaarfase en het behandelbeleid op de datum in geding, zowel gelet op eventueel slaapapneu als gelet op de overige respiratoire problematiek.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 3 mei 2020 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 12 oktober 2020.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.L.K. Dagmar