ECLI:NL:CRVB:2022:1534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WGA-vervolguitkering en vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als buschauffeur werkte, is sinds 2014 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv heeft hem een WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid in verschillende fases is vastgesteld. In 2020 heeft appellant opnieuw een WGA-vervolguitkering aangevraagd, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 51,18% is vastgesteld. Appellant is van mening dat zijn klachten door het Uwv zijn onderschat en dat er meer rekening moet worden gehouden met zijn psychische en lichamelijke beperkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de FML van 3 mei 2020 voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant. De Raad concludeert dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellant, en dat het hoger beroep niet slaagt.