Uitspraak
21.4264 ZW
OVERWEGINGEN
5 oktober 2020 ten grondslag.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als verkeerskundig beheerder werkte, had zich op 19 maart 2019 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie ziekengeld verstrekt, maar concludeerde na een eerstejaars ZW-beoordeling dat hij per 30 juni 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomsten. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de medische en arbeidskundige onderzoeken onzorgvuldig waren en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht meer heeft op ziekengeld. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.