ECLI:NL:CRVB:2022:1533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/4264 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als verkeerskundig beheerder werkte, had zich op 19 maart 2019 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie ziekengeld verstrekt, maar concludeerde na een eerstejaars ZW-beoordeling dat hij per 30 juni 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomsten. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de medische en arbeidskundige onderzoeken onzorgvuldig waren en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht meer heeft op ziekengeld. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4264 ZW

Datum uitspraak: 4 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 november 2021, 20/9575 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022. Beide partijen zijn niet ter zitting verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als verkeerskundig beheerder voor 36 uur per week. Op 19 maart 2019 heeft hij zich voor dat werk ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 2 april 2020 telefonisch gesproken. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is tot zijn eigen werk, maar wel de functies administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank, assemblage medewerker elektrotechnische producten en medewerker postverzorging (intern) kan verrichten. Berekend is dat appellant nog 67,32% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 29 mei 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 30 juni 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 september 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
5 oktober 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de uitkomst ervan. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv zijn oordeel niet zou mogen baseren op de bevindingen van bij hem in dienst zijnde medici (en arbeidsdeskundigen) en heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad met ECLI:NL:CRVB:2020:3008. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen reden gezien dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant. De arbeidsdeskundigen hebben volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat appellant deze functies kan verrichten .Op basis van de inkomsten die appellant met de geselecteerde functies kan verdienen, heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd en zijn ZW-uitkering beëindigd per 30 juni 2020.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de medische en arbeidskundige onderzoeken onzorgvuldig zijn verricht. De conclusie dat hij niet arbeidsongeschikt is, kan volgens appellant niet worden gebaseerd op de beoordeling van de verzekeringsartsen omdat zij vanwege hun dienstverband bij het Uwv niet objectief zijn. Appellant blijft van mening dat zijn beperkingen zijn onderschat dat en hij daardoor niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. Hierbij is op grond van vaste rechtspraak van de Raad met juistheid overwogen dat het enkele feit dat de verzekeringsartsen in dienst zijn van het Uwv geen grond is om de juistheid van de beoordeling te betwijfelen. Appellant heeft in hoger beroep, met het enkel herhalen van zijn standpunt in beroep, niet aannemelijk gemaakt dat van deze rechtspraak moet worden afgeweken. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.2.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel over de voor vastgestelde beperkingen. In de reeds in het dossier aanwezig zijnde stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het arbeidskundig onderzoek
zorgvuldig is geweest en dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen concrete gronden gericht tegen dit oordeel, zodat er geen aanleiding bestaat anders te oordelen.
4.4.
De overwegingen in 4.2. tot en met 4.3. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) E.X.R. Yi