ECLI:NL:CRVB:2022:1526
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling en geschil over medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die als machine-operator werkzaam was, had zich op 15 januari 2018 ziekgemeld met knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze per 5 maart 2019, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling van zijn beperkingen.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de gestelde extra beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd. Het Uwv en de ex-werkgever verzochten om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de rechtbank terecht geen onafhankelijk deskundige had benoemd. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.