Uitspraak
19.5192 ZW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 23 juli 2018, waarbij een maatregel in de vorm van een korting op het uitkeringsbedrag was opgelegd. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 8 april 2022 een nieuw besluit genomen, waarbij het de verwijtbaarheid van appellant verminderde en een maatregel van 25% van het uitkeringsbedrag voor vier maanden oplegde. Appellant heeft aangegeven zich met dit nieuwe besluit te kunnen verenigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv met het besluit van 8 april 2022 volledig aan het hoger beroep van appellant tegemoet is gekomen. Hierdoor had appellant geen procesbelang meer bij het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De Raad heeft tevens bepaald dat het Uwv het griffierecht dat appellant in beroep en hoger beroep had betaald, dient te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier S.C. Scholten, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.