ECLI:NL:CRVB:2022:1509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
19/5192 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang na tegemoetkoming door het Uwv

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 23 juli 2018, waarbij een maatregel in de vorm van een korting op het uitkeringsbedrag was opgelegd. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 8 april 2022 een nieuw besluit genomen, waarbij het de verwijtbaarheid van appellant verminderde en een maatregel van 25% van het uitkeringsbedrag voor vier maanden oplegde. Appellant heeft aangegeven zich met dit nieuwe besluit te kunnen verenigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv met het besluit van 8 april 2022 volledig aan het hoger beroep van appellant tegemoet is gekomen. Hierdoor had appellant geen procesbelang meer bij het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De Raad heeft tevens bepaald dat het Uwv het griffierecht dat appellant in beroep en hoger beroep had betaald, dient te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier S.C. Scholten, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.

Uitspraak

19.5192 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 november 2019, 18/1980 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 juli 2022
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Op 8 april 2022 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Appellant heeft hierop gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 23 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv met ingang van 20 september 2017 aan appellant een maatregel in de vorm van een korting van het volledige uitkeringsbedrag voor de volledige duur van de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) opgelegd in verband met het plegen van een benadelingshandeling, als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Op 8 april 2022 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, waarbij het Uwv alsnog een verminderde verwijtbaarheid heeft aangenomen in verband waarmee een maatregel van 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden is opgelegd.
3.2.
Appellant heeft laten weten zich met het besluit van 8 april 2022 te kunnen verenigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft het bestreden besluit van 23 juli 2018 niet langer gehandhaafd en daarvoor het besluit van 8 april 2022 in de plaats gesteld. Met het besluit van 8 april 2022 is volledig aan het hoger beroep van appellant tegemoet gekomen. Gelet op artikel 6:19, eerste lid en artikel 6:24 van de Awb wordt dit besluit niet in het geding in hoger beroep betrokken, nu appellant daarbij geen belang heeft omdat hij dit besluit in hoger beroep niet wenst aan te vechten. Gelet hierop is het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
4.2.
Van gemaakte kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
5. Er bestaat aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierrecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022
.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten