ECLI:NL:CRVB:2022:1502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
20/3908 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bruikleenauto op basis van Wmo 2015 door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die samen met zijn broer en zus lijdt aan neurologische aandoeningen en cognitieve stoornissen, had een aanvraag ingediend voor een bruikleenauto op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 9 juli 2018 afgewezen, met als argument dat individueel aanvullend openbaar vervoer (AOV) met begeleiding voldoende zou zijn om in de vervoersbehoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door het college op goede gronden is gebeurd. De Raad heeft vastgesteld dat de medische aandoeningen van de kinderen en de logistieke uitdagingen van het gezin onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep geen objectiveerbare medische stukken overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de conclusies van het college. De Raad heeft ook opgemerkt dat het college voldoende heeft onderbouwd dat het gezin in geval van nood gebruik kan maken van ambulancevervoer.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd voor zover deze is aangevochten. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20/3908 WMO15
Datum uitspraak: 22 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2020, 19/656 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2022. Namens appellant is verschenen mr. Keijzer. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, alsmede zijn broer [Naam 1] en zus [Naam 1] , lijden aan een neurologische
aandoening en cognitieve stoornissen. In verband daarmee heeft de vader van appellant op 8 mei 2018 namens appellant een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor een bruikleenauto.
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2018 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan dit besluit ligt een advies van het Indicatieadviesbureau (IAB) van 29 juni 2018 ten grondslag. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het college bij beslissing op bezwaar van 9 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat met individueel Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) met begeleiding wordt voorzien in de vervoersbehoefte van de kinderen. Hieraan ligt een advies van het IAB van 13 december 2018 ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Naar aanleiding van de door appellant overgelegde medische informatie heeft het IAB op verzoek van het college op 29 november 2019 een nader advies uitgebracht. Op verzoek van de rechtbank heeft het IAB vervolgens onderzoek gedaan naar de beperkingen van alle kinderen individueel en in samenhang bezien. De bevindingen zijn neergelegd in drie adviezen van het IAB van 4 mei 2020.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de IAB-adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen of dat de redenering niet aansluit bij de conclusie dat individueel taxivervoer met begeleiding van de ouders adequaat is voor het hele gezin. De IAB-adviseur heeft telefonisch contact opgenomen met de neuroloog van de kinderen. Hieruit blijkt dat bij appellant en [Naam 1] geen grote epileptische aanvallen zijn. [Naam 1] heeft wel grote epileptische aanvallen, maar van een medische noodzaak voor een bruikleenauto is volgens de IAB-adviseur niet gebleken. Volgens de rechtbank bestaat zonder nadere (medische) onderbouwing geen reden waarom alle drie de kinderen niet met een ouder met een individuele taxi in hun vervoersbehoefte (in de regio) kunnen voorzien. Anders dan appellant heeft gesteld, volgt uit het IAB-advies van 4 mei 2020 dat het IAB daarbij ook in samenhang naar de situatie van appellant en het gezin heeft gekeken. Dat het gelet op de beperkingen van alle kinderen in samenhang veel werk is om het vervoer te organiseren en appellant en zijn gezin moeten wachten op een taxi is volgens de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de conclusies van het IAB. Naar het oordeel van de rechtbank is dit inherent aan het systeem en het IAB heeft gesteld dat de medische situatie van de kinderen niet zodanig ernstig is dat dit niet mogelijk zou zijn. Het college heeft volgens de rechtbank voldoende onderbouwd dat het vervoer van het hele gezin met individueel taxivervoer met begeleiding mogelijk is. De rechtbank heeft daarbij ook van belang geacht dat de vervoersbehoefte van het gezin is gelegen in planbare activiteiten in de regio. Daarnaast gaan de kinderen met een collectief vervoerssysteem naar school en naar de dagopvang.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank daarin de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Volgens appellant bestaat bij alle drie de kinderen dagelijks een risico op epileptische aanvallen waarbij het toedienen van noodmedicatie is vereist. Het individuele taxivervoer kan in een dergelijke situatie niet (tijdig) ter plekke zijn. Door het uitblijven van tijdige zorg kan een reëel risico op ernstige klachten of een blijvende handicap bestaan. Het gezin is daarom aangewezen op een bruikleenauto waarmee in hun vervoersbehoefte wordt voorzien. Verder vraagt appellant zich af hoe het vervoer dat op grond van de Wmo 2015 wordt verstrekt, goedkoper en adequater kan zijn dan één auto die wordt bestuurd door de verzorger van de kinderen die de medische problematiek en de verschillende dagindelingen van de kinderen kent. Appellant heeft een beroep op de hardheidsclausule gedaan wegens de bijzondere situatie waarin het gezin zich bevindt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de onder 2.2. weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van appellant voor een bruikleenauto op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
De Raad stelt voorop begrip te hebben voor de bijzondere situatie waarin het gezin zich bevindt, gelet op de medische gesteldheid van de kinderen en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De medische aandoeningen van de kinderen en de logistieke uitdagingen van het gezin bieden echter onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het college de aanvraag voor een bruikleenauto ten onrechte heeft afgewezen. Het college heeft zich op basis van de IAB-adviezen terecht op het standpunt gesteld dat het gezin met individueel AOV met begeleiding voldoende tegemoet wordt gekomen. Appellant heeft in hoger beroep geen objectiveerbare medische stukken overgelegd die aanleiding geven om hieraan te twijfelen. Het college heeft op inzichtelijke wijze toegelicht dat het gezin in geval van een noodsituatie gebruik kan maken van het ambulancevervoer. De rechtbank wordt dan ook gevolgd in het oordeel dat rekening houdend met de beperkingen van de kinderen individueel en in samenhang, individueel AOV met begeleiding een adequate oplossing biedt voor het vervoersprobleem van het gezin.
4.3.
Van (een combinatie van) zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college met toepassing van de in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (Verordening) neergelegde hardheidsclausule aanleiding had moeten zien af te wijken van de overige bepalingen van de Verordening is de Raad niet gebleken.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.E. Dutrieux, in tegenwoordigheid van G.F. Telci als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
(getekend) A.E. Dutrieux
(getekend) G.F. Telci