ECLI:NL:CRVB:2022:1477
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en spanningsklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In bezwaar had een verzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast, maar de mate van arbeidsongeschiktheid bleef ongewijzigd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en geen tegenstrijdigheden vertoonden.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, met name over de onderwaardering van zijn beperkingen als gevolg van diabetes. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de medische informatie en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de functies die aan appellant werden voorgehouden medisch geschikt waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.