In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. Het geschil betreft de uitvoering van een eerdere uitspraak van de Raad van 2 maart 2021, waarin de rechtbank Midden-Nederland werd vernietigd. De Raad had in die eerdere uitspraak bepaald dat het dagelijks bestuur slechts het terugvorderingsbedrag over augustus 2015 diende te berekenen en neer te leggen in een nieuwe beslissing op bezwaar. Echter, het dagelijks bestuur heeft ten onrechte ook beslist over de intrekking van de bijstand, de terugvordering vanaf september 2015 en de terugvordering van de (ex-)partner. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur de eerdere uitspraak niet correct heeft uitgevoerd, wat leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit van 2 juni 2021.
De Raad heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur zich niet heeft beperkt tot de opdracht van de Raad, maar ook andere besluiten heeft genomen die buiten de reikwijdte van de eerdere uitspraak vallen. Dit betekent dat het beroep van appellante gegrond is verklaard en het besluit van het dagelijks bestuur vernietigd moet worden. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het dagelijks bestuur de gemaakte kosten van bijstand over de maand augustus 2015 van appellante dient terug te vorderen, vastgesteld op € 1.587,44 bruto. Tevens is het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 759,-.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte uitvoering van eerdere rechterlijke uitspraken door bestuursorganen en de noodzaak om de reikwijdte van besluiten goed te begrijpen. De Raad heeft ook aangegeven dat verzoeken van appellante die buiten de omvang van het geding vallen, niet in deze uitspraak zijn behandeld.