ECLI:NL:CRVB:2022:1466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich had ziekgemeld met schouderklachten en flauwvallen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante heeft vastgesteld op minder dan 35%.
Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar pijnklachten en psychische problemen. De Raad oordeelt echter dat het Uwv de relevante informatie van de behandelend psychiater en de pijnklachten van appellante in de beoordeling heeft meegenomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Wet WIA en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van een verzekerde. De Raad concludeert dat appellante in medisch opzicht geschikt is voor de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, en dat de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering terecht is gebeurd.