ECLI:NL:CRVB:2022:1461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21/4361 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv over recht op uitkering Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellant per 7 oktober 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant geschikt is voor de laatst verrichte arbeid in de functie van leidinggevend teamleider. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest, omdat er onvoldoende lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar zijn visusbeperkingen. Daarnaast heeft hij gesteld dat zijn oogklachten en psychische klachten onvoldoende in acht zijn genomen. Appellant heeft ook gronden aangevoerd die betrekking hebben op de afwijzing van zijn eerdere aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling zijn van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en kennis genomen van de medische informatie van behandelaars. Het onderzoek is niet onzorgvuldig, ook al zijn er geen oogmetingen verricht, gezien de actuele informatie van de behandelend oogarts. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het hoger beroep slaagt niet en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4361 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2021, 21/620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 juni 2022
Zitting heeft: T. Dompeling
Griffier: G.S.M. van Duinkerken
Ter zitting zijn verschenen: Appellant, bijgestaan door een tolk en mr. R. Kücükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft bij besluit van 9 oktober 2020 vastgesteld dat appellant per 7 oktober 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat appellant per 7 oktober 2020 geschikt is voor de laatst verrichte arbeid in de functie van leidinggevend teamleider. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 20 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat onvoldoende in lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de visusbeperkingen van appellant. Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat zijn oogklachten en psychische klachten onvoldoende in acht zijn genomen. Appellant heeft verder gronden aangevoerd die zien op de afwijzing van zijn eerdere aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
3.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en kennis genomen van de door appellant overgelegde en de reeds in het dossier aanwezige medische informatie van behandelaars. Daarnaast heeft hij appellant tijdens een spreekuur onderzocht. Dat de verzekeringsarts hierbij geen oogmetingen heeft verricht maakt dit onderzoek, gelet op de zeer actuele informatie die aanwezig was van de behandelend oogarts van appellant, niet onzorgvuldig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van alle medische gegevens voldoende gemotiveerd dat appellant op 7 oktober 2020 geschikt was voor zijn eigen werk zoals hij dit werk zelf heeft omschreven. Het betrof met name telefonische werkzaamheden waarbij enig administratief werk zonder het gebruik van een computer aan de orde was.
3.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) G.S.M. van Duinkerken (getekend) T. Dompeling
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep