ECLI:NL:CRVB:2022:1461
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv over recht op uitkering Ziektewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellant per 7 oktober 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant geschikt is voor de laatst verrichte arbeid in de functie van leidinggevend teamleider. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest, omdat er onvoldoende lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar zijn visusbeperkingen. Daarnaast heeft hij gesteld dat zijn oogklachten en psychische klachten onvoldoende in acht zijn genomen. Appellant heeft ook gronden aangevoerd die betrekking hebben op de afwijzing van zijn eerdere aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling zijn van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en kennis genomen van de medische informatie van behandelaars. Het onderzoek is niet onzorgvuldig, ook al zijn er geen oogmetingen verricht, gezien de actuele informatie van de behandelend oogarts. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het hoger beroep slaagt niet en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.