ECLI:NL:CRVB:2022:1460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met psychische klachten in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, was het niet eens met de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering door het Uwv. De rechtbank had in eerste instantie geoordeeld dat de medische gronden van appellant niet slagen, en deze conclusie werd door de Centrale Raad onderschreven. De Raad oordeelde dat de medische informatie niet voldoende onderbouwde dat appellant op 7 mei 2020 verdergaand beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 september 2020 was aangenomen. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
Appellant had in hoger beroep herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, zoals hoog handelingstempo en persoonlijk risico. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat had gereageerd op de door appellant aangevoerde gronden en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.