ECLI:NL:CRVB:2022:1456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
21/4007 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding eigen bijdrage Wlz en premie ziektekostenverzekering voor burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellante, geboren in 1938, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante is erkend als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit en heeft in het verleden aanspraak gemaakt op verschillende voorzieningen. In maart 2021 heeft zij verzocht om vergoeding van kosten voor tandheelkundige behandelingen, de eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de premie ziektekostenverzekering. De aanvraag werd afgewezen, omdat appellante geen recht heeft op een periodieke Wubo-uitkering, wat een voorwaarde is voor de gevraagde vergoedingen.

Tijdens de procedure heeft verweerder op 26 april 2022 een nieuw besluit genomen, waarbij alsnog een vergoeding voor tandheelkundige behandelingen werd toegekend. Dit besluit kwam tegemoet aan de bezwaren van appellante, maar de weigering van de vergoeding voor de eigen bijdrage en de premie ziektekostenverzekering bleef in stand. De Raad oordeelde dat de Wubo geen ruimte biedt voor afwijkingen van de wettelijke bepalingen, waardoor de afwijzing van deze vergoedingen rechtmatig was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking had op de tandheelkundige behandeling, het bestreden besluit in dat opzicht vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.518,-.

Uitspraak

21.4007 WUBO

Datum uitspraak: 24 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Rooimans, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 oktober 2021, kenmerk BZ011445527 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 april 2022 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2022. Namens appellante is verschenen [naam] als haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1938, is in 2012 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Als oorlogsgeweld is erkend dat appellante tijdens de Japanse bezetting op verschillende plaatsen internering heeft ondergaan. Appellante is in aanmerking gebracht voor de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden en verschillende voorzieningen. Sinds 26 oktober 2020 verblijft appellante in de instelling [adres] in [plaats] .
1.2.
In maart 2021 heeft appellante verzocht om vergoeding van de kosten van tandheelkundige behandelingen, de kosten van de eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de premie ziektekostenverzekering (Zorgverzekeringswet). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 30 april 2021 en de afwijzing na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat de gemaakte tandartskosten in 2019 en 2020 niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen omdat, kort gezegd, de kosten van 2019 te laat zijn gedeclareerd en de kosten van 2020 als algemeen gebruikelijk moeten worden beschouwd. Wat betreft de gevraagde vergoeding van de eigen bijdrage op grond van de Wlz en premie ziektekostenverzekering (Zorgverzekeringswet) is geoordeeld dat deze voorzieningen niet kunnen worden toegekend omdat appellante geen aanspraak maakt op een periodieke uitkering.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het nadere besluit van 26 april 2022 wordt gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling betrokken.
Vergoeding tandheelkundige behandeling (eigen risico)
2.2.1.
Bij het onder 2.1 genoemde besluit van 26 april 2022 heeft verweerder alsnog aanvaard dat de gebitsklachten van appellante in verband staan met het meegemaakte oorlogsgeweld. Vervolgens is aan appellante een vergoeding toegekend voor de eigen bijdrage in verband met tandheelkundige behandeling van € 499,46 over 2019 en € 6,60 over 2020. Bovendien is een vergoeding toegekend voor in bezwaar verleende rechtsbijstand.
2.2.2.
Uit het besluit van 26 april 2022 volgt dat verweerder het bestreden besluit op het punt van de vergoeding voor tandheelkundige behandelingen punt niet langer handhaaft. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit in zoverre gegrond moet worden verklaard en moet worden vernietigd.
2.2.3.
Het besluit van 26 april 2022 komt volledig tegemoet aan de bezwaren van appellante. Dit brengt mee dat dit besluit, gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb niet verder in dit geding wordt betrokken.
Vergoeding van de eigen bijdrage op grond van de Wlz en de premie ziektekostenverzekering
2.3.1.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wubo – samengevat – wordt de periodieke uitkering van een betrokkene nader vastgesteld bij het verblijf van de betrokkene ter verpleging of verzorging in een daartoe bestemde inrichting en waarvan de kosten van het verblijf met toepassing van één van de sociale verzekeringswetten worden betaald.
2.3.2.
Op grond van artikel 20 van de Wubo kan – kort gezegd – op de uitkering die overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de Wubo is vastgesteld een toeslag worden verleend voor de premie ziektekostenverzekering (Zorgverzekeringswet) en voor de eigen bijdrage in het kader van Wlz.
2.3.3.
Uit het bepaalde in artikel 20 van de Wubo volgt dat het toekennen van de door appellante beoogde toeslag voor het vergoeden van de eigen bijdrage en de premie van de zorgverzekering alleen kan worden toegekend als het burger-oorlogsslachtoffer ook uitkeringsgerechtigde is in de zin van de Wubo. In het geval van appellante is in het verleden vastgesteld dat zij geen recht heeft op een periodieke uitkering. Om die reden heeft verweerder op goede gronden geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor de gevraagde vergoeding.
2.3.4.
De gemachtigde van appellante heeft onder meer gewezen op de intensieve mantelzorg die zij appellante moet bieden, de gedwongen opname van appellante, de problematiek van het zich spontaan laten vallen met alle gevolgen van dien en de zoektocht naar een voor appellante geschikt verpleeghuis, maar verweerder heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de Wubo voor dit soort omstandigheden geen ruimte geeft om af te wijken van het wettelijke kader van artikel 20 van de Wubo.
2.4.
Uit 2.3.3 en 2.3.4 volgt dat het bestreden besluit op dit punt in rechte stand kan houden en het beroep in zoverre ongegrond moet worden verklaard.
3. Aanleiding bestaat verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante voor verleende rechtsbijstand in beroep. Deze worden begroot op € 1.518,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van de vergoeding van tandheelkundige behandeling;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat verweerder aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt