ECLI:NL:CRVB:2022:1450
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van nieuwe feiten in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 augustus 2021, waarin zijn aanvraag voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) werd afgewezen. De Raad moest beoordelen of appellant nieuwe feiten of gegevens had aangedragen die zouden kunnen leiden tot een herziening van het eerdere besluit.
Appellant, geboren in 1940, had in het verleden meerdere aanvragen ingediend die steeds waren afgewezen op de grond dat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld als gevolg van oorlogsgeweld. De Raad oordeelde dat de nekklachten van appellant niet het gevolg waren van oorlogsgeweld, maar leeftijdsgebonden en degeneratief van aard. Ook de psychische klachten van appellant werden niet als zodanig ernstig beoordeeld dat deze zouden leiden tot een invaliditeit in de zin van de Wubo. De Raad baseerde zijn oordeel op medische adviezen van geneeskundig adviseurs, die de informatie van psychiater L.J.A. Schaik in hun beoordeling hadden meegenomen.
De Raad concludeerde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen nieuwe feiten waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.