Uitspraak
21.3501 WIA
mr. J.H. van Riet. Namens ex-werkgever is verschenen [Naam] .
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als productiemedewerker werkte, had een WGA-uitkering aangevraagd na uitval door schouderklachten. Het Uwv had de WGA-uitkering beëindigd op basis van een medische beoordeling die stelde dat de appellant per 15 november 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat de medische beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn medische klachten had onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de gronden van het hoger beroep in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten en dat de rechtbank deze voldoende had gemotiveerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.
De Raad bevestigde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 27 juli 2020 adequaat rekening hield met de fysieke beperkingen van de appellant en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.