ECLI:NL:CRVB:2022:1421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
21/3501 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als productiemedewerker werkte, had een WGA-uitkering aangevraagd na uitval door schouderklachten. Het Uwv had de WGA-uitkering beëindigd op basis van een medische beoordeling die stelde dat de appellant per 15 november 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat de medische beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn medische klachten had onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de gronden van het hoger beroep in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten en dat de rechtbank deze voldoende had gemotiveerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.

De Raad bevestigde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 27 juli 2020 adequaat rekening hield met de fysieke beperkingen van de appellant en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3501 WIA

Datum uitspraak: 23 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 september 2021, 20/6288 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. (ex-werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Namens ex-werkgever heeft [Naam], arts-gemachtigde, een schriftelijke reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.H. van Riet. Namens ex-werkgever is verschenen [Naam] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 18 april 2018 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van schouderklachten. Het dienstverband is met ingang van 1 januari 2019 beëindigd en appellant is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 20 januari 2020, na het doorlopen van de wachttijd, heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 17 maart 2020 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 15 april 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
1.3.
Ex-werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 maart 2020. Op 6 juli 2020 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv appellant onderzocht. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2020. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 4 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van ex-werkgever tegen het besluit van 17 maart 2020, gegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant per 15 november 2020 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat per die datum de loongerelateerde uitkering van appellant eindigt en appellant op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek waarbij op alle door appellant geuite klachten is ingegaan. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de objectiveerbare beperkingen van appellant zijn onderschat. Appellant heeft in beroep geen (nieuwe) medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de fysieke belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om appellant te volgen in zijn standpunt dat op grond van het dagverhaal en de richtlijn Duurbelastbaarheid in Arbeid een urenbeperking aangenomen had moeten worden. Anders dan appellant heeft gesteld, heeft het Uwv niet alleen verwezen naar algemene criteria maar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 juli 2020 onder het kopje “heroverweging/beschouwing” uitgebreid toegelicht waarom in dit geval een urenbeperking niet meer noodzakelijk is. De rechtbank heeft verder overwogen dat anders dan appellant heeft betoogd, de veronderstelling dat appellant moet kunnen afwisselen tussen zijn linker- en rechterarm geen steun vindt in de aangenomen beperkingen zoals vastgesteld in de FML. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder in onderdeel C van zijn rapport afdoende toegelicht dat het eenmaal per werkuur tillen van een rol koperdraad van 10 kilogram in de functie van wikkelaar geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant oplevert, bovendien is de functie van wikkelaar als reservefunctie geselecteerd zodat deze niet bepalend is voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Verder heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in het standpunt dat appellant voldoet aan de opleidingseis niveau 2 van de geselecteerde functies nu hij in Nederland het basisonderwijs heeft voltooid en meerdere jaren Vmbo-techniek onderwijs heeft gevolgd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv zijn medische klachten en de daaruit voortkomende beperkingen, heeft onderschat. Het Uwv heeft ten onrechte geen urenbeperking in acht genomen. Gelet op zijn beperkingen is appellant daarnaast niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Met name op het beoordelingspunten reiken en tillen vindt in de functies een overschrijding van de beperkingen van appellant plaats.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische stukken ingediend. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende aandacht besteed aan de schouderproblematiek en de gestelde stoornis in de energiehuishouding en gemotiveerd dat appellant in staat wordt geacht tot het verrichten van passende licht fysieke arbeid.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 juli 2020 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de rapporten van 31 augustus 2020 en 26 november 2021 waarbij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nogmaals inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van overschrijdingen van de belastbaarheid in de geselecteerde functies.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) J.J.C. Vorias