ECLI:NL:CRVB:2022:142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
20/3377 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening en de beoordeling van inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, dat op 6 augustus 2020 de aanvraag van appellant om bijstand had afgewezen. De Raad oordeelt dat het college deze afwijzing ten onrechte heeft gedaan. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van afschriften van een Belgische bankrekening en het ontbreken van gegevens over een betalingsregeling voor huurbetalingen. De Raad concludeert dat appellant voldoende informatie heeft verschaft over zijn financiële situatie en dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad vernietigt het besluit van het college en bepaalt dat appellant met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2017 recht heeft op bijstand. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.518,-.

Uitspraak

20.3377 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland van 6 augustus 2020.
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (college)
Datum uitspraak: 11 januari 2022
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:110, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 september 2018, 18/1662, vernietigd, het beroep tegen het besluit van 8 februari 2018 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag is gehandhaafd vanaf 1 juni 2017, het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de Raad op 6 augustus 2020 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit).
Namens appellant heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sopacua. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Kooistra en R. Mooj.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 14 januari 2020.
1.2.
De Raad heeft in deze uitspraak met betrekking tot de hier aan de orde zijnde periode van 1 juni 2017 tot en met 18 augustus 2017 (te beoordelen periode) onder meer het volgende overwogen.
“4.9. Gelet op […] kan wegens het ontbreken van daarop gericht onderzoek niet worden vastgesteld hoe de financiële situatie van appellant er in de [te beoordelen periode] uitzag, dan wel dat zodanige onduidelijkheden zijn blijven bestaan dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. […]”
1.3.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college appellant bij brieven van 21 februari 2020 en 6 maart 2020 verzocht nadere bewijsstukken over te leggen. Het gaat met name om afschriften van bankrekeningen en bewijs van betalingen voor huur, premie ziektekostenverzekering, gas en elektriciteit. Voor zover – gelet op wat op de zitting is besproken – nu nog van belang, betreft het afschriften van een Belgische bankrekening eindigend op 535 (Belgische bankrekening), over de periode van 10 februari 2017 tot en met 24 april 2018, en verifieerbare bewijsstukken van huurbetalingen over de periode van 10 februari 2017 tot en met 18 augustus 2017.
1.4.
Van de Belgische bankrekening heeft appellant een screenprint, gedateerd 29 februari 2020, overgelegd waarop onder andere het volgende staat: “saldo 0,00 Eur” “verrichtingen”, “beheer”, “van 10 februari 2017 tot en met 24 april 2018” en “Oeps. Voor jouw zoekopdracht vinden we geen resultaat”. Appellant heeft bankafschriften overgelegd waarop betalingen staan voor huur op 27 februari 2017, 7 april 2017, 25 april 2017 en op 4 juli 2017. Twee van deze betalingen zijn gedaan van een op naam van een andere persoon staande bankrekening, ten behoeve van appellant. Appellant heeft schriftelijk verklaard dat twee huurbetalingen over de periode van 10 februari 2017 tot en met 18 augustus 2017 ontbreken in verband met een huurachterstand door het gebrek aan inkomen. In een latere periode is dit rechtgetrokken middels een betalingsregeling, aldus appellant.
2. Het college heeft bij besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag van appellant over de te beoordelen periode gehandhaafd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat van de Belgische rekening geen afschrift is overgelegd en het saldo in de periode van 10 februari 2017 tot en met 24 april 2018 ontbreekt en dat geen gegevens zijn overgelegd van de betalingsregeling die volgens appellant is getroffen voor twee huurbetalingen.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 juni 2017 tot en met 18 augustus 2017.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die inwilliging van die aanvraag noodzakelijk maken. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Op basis van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat hij recht heeft op bijstand. Appellant heeft als nadere stukken onder andere een brief overgelegd van een incassobedrijf van 25 juli 2017 waarin staat dat appellant ondanks diverse herinneringen ter aanzuivering van de achterstallige huur, in gebreke is gebleven en gesteld dat de verhuurder geweigerd heeft informatie over een betalingsregeling te verstrekken.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt. Hiertoe is het volgende van betekenis.
4.5.
Met de in 1.4 en 4.3 genoemde stukken en zijn verklaring in het hoger beroepschrift dat de verhurende woningbouwvereniging niet bereid was afschriften van de betalingsregeling te verstrekken, heeft appellant voldoende informatie verschaft over de Belgische bankrekening en over de huurbetalingen in de te beoordelen periode. Appellant heeft aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode een achterstand had bij de huurbetaling. Het stond het college vrij, indien bij hem twijfel bestond over de verklaring van appellant dat hij een betalingsregeling had afgesproken en dat de verhuurder hierover geen stukken wilde verstrekken, zelf navraag te doen bij de verhuurder. De verhuurder is immers tegenover het college gehouden informatie te verstrekken. Zie artikel 64, eerste lid, aanhef en onder l, van de PW. Het college heeft die navraag niet gedaan. Appellant heeft verder aannemelijk gemaakt dat in de periode van 10 februari 2017 tot en met 24 april 2018 geen mutaties op de Belgische bankrekening hebben plaatsgevonden. Weliswaar bestaat geen volstrekte zekerheid dat ook in de te beoordelen periode het saldo € 0,- was, maar gelet op het ontbreken van mutaties op deze rekening in de te beoordelen periode en het feit dat appellant betalingsachterstanden had bij de verhuurder, zorgverzekeraar en het waterschap, is in dit geval onaannemelijk dat het saldo op deze rekening in verband met vermogensoverschrijding aan bijstandsverlening in de weg staat.
4.6.
Gelet op 4.5 heeft het college bij het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daarom het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De overige beroepsgronden van appellant behoeven daarom geen bespreking meer.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is. Dat besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op het belang van een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien zoals is weergegeven in het dictum.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- (2 punten) in beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 augustus 2020;
  • bepaalt dat het college aan appellant met ingang van 1 juni 2017 bijstand verleent naar de voor hem van toepassing zijnde norm en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 6 augustus 2020;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. van Paridon en S.T.P.H. Palmen-Schlangen als leden, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2022.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) Y.S.S. Fatni