1.2.In het kader van de beoordeling van deze aanvraag heeft het college bewijsstukken opgevraagd, waaronder bankafschriften van de afgelopen drie maanden van alle bankrekeningen van appellant. In reactie hierop heeft appellant bankafschriften overgelegd van zijn bij de aanvraag opgegeven ING-rekening eindigend op 540. Daaruit is het volgende naar voren gekomen. Appellant maakt gebruik van andere bankrekeningen, waaronder een tweede ING-rekening eindigend op 387 en een Groei Groter rekening eindigend op 445. In de periode van 7 maart 2017 tot en met 23 mei 2017 zijn bedragen van diverse personen op de ING-rekening bijgeschreven, variërend van € 5,- tot € 2.600,- (bijgeschreven bedragen). Op 9 maart 2017 heeft een kasstorting plaatsgevonden van € 1.000,-. In de periode van 6 maart 2017 tot en met 25 mei 2017 heeft appellant bedragen naar diverse personen overgeschreven, variërend van € 5,- tot € 2.500,- (overgeschreven bedragen).
1.3.1.Naar aanleiding hiervan heeft het college een onderzoek gedaan naar de financiële situatie van appellant. In dit kader heeft het college appellant bij brief van 20 juni 2017 verzocht nader genoemde gegevens te verstrekken, waaronder:
- bankafschriften van de twee ING-rekeningen en van de Groei Groter rekening over de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 juni 2017,
- bewijsstukken van de betalingen van huur over deze periode,
- controleerbare en verifieerbare bewijsstukken die betrekking hebben op de bijgeschreven bedragen en de kasstorting, met uitleg over de reden van ontvangst van deze bedragen, de relatie van appellant met de personen van wie de bijgeschreven bedragen afkomstig zijn en de afkomst en reden van de kasstorting en
- controleerbare en verifieerbare bewijsstukken die betrekking hebben op de overgeschreven bedragen.
1.3.2.In reactie op dit verzoek heeft appellant bij e-mailbericht van 4 juli 2017 een aantal van de gevraagde (bank)gegevens verstrekt. Voorts heeft appellant onder meer laten weten dat de Groei Groter rekening niet van hem maar van zijn (minderjarige) zoon is, dat zijn zussen sinds februari 2017 zijn huur en energielasten betalen, dat de bijgeschreven bedragen leningen of terugbetalingen betreffen en dat hij het per kas gestorte bedrag heeft geleend en betaald aan zijn advocaat.
1.3.3.Bij brief van 25 juli 2017 heeft het college appellant opnieuw verzocht nader genoemde gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften over de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 juni 2017 van twee op naam van appellant staande bankrekeningen, te weten een rekening bij Triodos en een Belgische rekening. Ook heeft het college appellant nogmaals verzocht de controleerbare en verifieerbare bewijsstukken over te leggen die betrekking hebben op de bijgeschreven en overgeschreven bedragen en op de kasstorting.
1.3.4.In reactie op dit verzoek heeft appellant bij e-mailbericht van 3 augustus 2017 een groot aantal bankafschriften toegezonden en voorts onder meer nog gewezen op het volgende. In de periode vóór de bijstandsaanvraag werkte hij en beschikte hij over een inkomen uit werk. Het is bij hen gebruikelijk om elkaar te steunen wanneer dat nodig is. Het is niet redelijk dat hij bij bijna iedereen uit zijn omgeving verklaringen over een lange periode moet vragen. De informatie die het college vraagt over de bijgeschreven en afgeschreven bedragen is niet relevant voor het vaststellen van het recht op bijstand, aangezien appellant aantoonbaar over voldoende inkomsten beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien.
1.3.5.Een medewerker van de gemeente Lansingerland heeft de overgelegde bankafschriften per maand geanalyseerd en de bevindingen daarvan neergelegd in een ongedateerd rapport ‘Analyse bankafschriften’. Uit dit rapport valt onder meer het volgende af te leiden.
- In januari 2017 heeft appellant in totaal € 2.904,76 ontvangen, waarvan € 1.542,26 aan salaris, en in totaal € 982,28 uitgegeven aan vaste lasten, eten en drinken. In deze maand heeft appellant geen betalingen verricht voor elektriciteit en zorgverzekering, maar wel voor huur en water.
- In februari 2017 heeft appellant in totaal € 4.246,- ontvangen, waarvan € 1.386,- aan salaris, € 1.750,- van A, € 430,- van een bedrijf van X, een ex-partner van appellant (bedrijf van X), en € 580,- van B. In totaal € 328,94 heeft hij uitgegeven aan vaste lasten, eten en drinken. In deze maand heeft appellant geen betalingen verricht voor huur en zorgverzekering, maar wel voor water en elektriciteit.
- In maart 2017 heeft appellant in totaal € 3.409,- ontvangen, waarvan € 1.399,- aan salaris en € 500,- van B. Hij heeft in totaal € 125,76 uitgegeven aan vaste lasten, eten en drinken. In deze maand heeft appellant geen betalingen verricht voor huur, elektriciteit en zorgverzekering, maar wel voor water. Appellant heeft € 500,- overgemaakt aan C onder vermelding van Peugeot 206 blauw.
- In april 2017 heeft appellant in totaal € 4.532,76 ontvangen, waarvan € 1.619,19 aan salaris en € 2.600,- van het bedrijf van X, en in totaal € 351,27 uitgegeven aan vaste lasten, eten en drinken. In deze maand heeft appellant geen betalingen verricht voor huur, elektriciteit en zorgverzekering. Op 7 en 12 april 2017 heeft appellant € 2.000,- onderscheidenlijk € 2.500,- overgemaakt aan C en op 24 april 2017 € 1.000,- aan D.
- In mei 2017 heeft appellant in totaal € 2.098,90 ontvangen, waarvan € 218,90 aan (restant)salaris en € 1.600,- van het bedrijf van X, en in totaal € 268,77 uitgegeven aan vaste lasten en boodschappen. In deze maand heeft appellant geen betalingen verricht voor huur, elektriciteit en zorgverzekering of andere verzekeringen. Appellant heeft € 1.225,35 betaald aan een reisbureau. Uit dit rapport blijkt niet dat de medewerker de periode na mei 2017 heeft onderzocht.
1.3.6.De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 augustus 2017. In dit rapport is vermeld dat appellant de volgende onduidelijkheden in het leven heeft geroepen over zijn financiële situatie. Op de bankafschriften zijn diverse stortingen zichtbaar van X via haar bedrijf. Appellant had maandelijks structurele bij- en afschrijvingen van en naar derden, onder meer van B en van E, de moeder van de zoon van appellant. Gezien de overgeschreven bedragen naar C en de betaling van contributie voor de ANWB is het onduidelijk of appellant beschikt over een auto en wat de eventuele waarde is van dit voertuig. Ondanks de hem gegeven hersteltermijnen heeft appellant deze onduidelijkheden niet kunnen wegnemen. De stortingen, bijschrijvingen en afschrijvingen, in samenhang bezien met onder meer zijn veroordeling voor een Opiumwetdelict, waarover hij geen nadere inlichtingen wil verschaffen, maken de financiële situatie van appellant onduidelijk. Hij heeft onduidelijkheden in het leven geroepen en deze laten voortbestaan. Aangezien appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, heeft hij zijn wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Ook uit dit rapport blijkt niet dat de medewerker de periode na mei 2017 heeft onderzocht.