ECLI:NL:CRVB:2022:1417
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven van [betrokkene] tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingediend door mr. J.H.F. de Jong namens de appellanten. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald en het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte.
De appellanten zijn herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 136,- tijdig te betalen. Ondanks meerdere aanmaningen, waaronder een brief van 5 februari 2022 en een aangetekende brief van 8 maart 2022, is het griffierecht niet voldaan. Daarnaast is de gemachtigde van appellanten in de gelegenheid gesteld om het verzuim van het ontbreken van beroepsgronden te herstellen, maar ook deze termijn is ongebruikt verstreken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest. Gezien het feit dat het griffierecht niet tijdig is betaald en het beroepschrift geen gronden bevatte, werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.