ECLI:NL:CRVB:2022:1416

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
21/4463 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank over de WIA-uitkering en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 15 november 2021. De appellant, die in hoger beroep ging, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 augustus 2019, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 3 december 2018 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.

De appellant had in hoger beroep nieuwe stukken ingediend, waaruit bleek dat het Uwv hem per 14 februari 2020 en 6 april 2020 niet meer geschikt achtte voor de eerder geselecteerde functies. De appellant stelde dat deze bevindingen ook van toepassing moesten zijn op de datum in geding, 3 december 2018, omdat de klachten in de loop der tijd waren verergerd. De Centrale Raad van Beroep volgde deze redenering echter niet en oordeelde dat er geen twijfel bestond over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts.

De verzekeringsarts had in een rapport van 17 februari 2022 gemotiveerd dat de latere ziekmeldingen betrekking hadden op nieuwe aandoeningen, zoals een carpaal tunnelsyndroom en elleboogklachten, en dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat deze aandoeningen ook op de datum in geding aanwezig waren. De ingebrachte radiologieverslagen waren eveneens niet overtuigend, aangezien deze betrekking hadden op klachten die na de datum in geding waren ontstaan. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4463 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 november 2021, 19/4522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 juni 2022
Zitting heeft: mr. T. Dompeling
Griffier: M.C.G. van Dijk
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 29 augustus 2019 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn beslissing van 15 oktober 2018 gehandhaafd dat appellant met ingang van 3 december 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Appellant heeft in hoger beroep stukken ingestuurd waaruit blijkt dat het Uwv hem per 14 februari 2020 en 6 april 2020 niet meer geschikt acht voor de eerder geselecteerde functies. De stelling van appellant dat dit ook moet gelden op de datum in geding, zijnde 3 december 2018, omdat het om dezelfde klachten gaat die in de loop der tijd zijn verergerd, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 februari 2022, inzichtelijk gemotiveerd dat de latere ziekmeldingen zijn geaccepteerd wegens nieuwe aandoeningen, te weten een carpaal tunnelsyndroom en elleboogklachten. Appellant heeft onvoldoende gemotiveerd dat deze aandoeningen ook op de datum in geding al aanwezig waren. Ook het door appellant in hoger beroep ingebrachte radiologiebericht van 29 juli 2020 ziet op de elleboogklachten die blijkens het dossier na de datum in geding zijn ontstaan. Deze informatie leidt daarom niet tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) M.C.G. van Dijk (getekend.) T. Dompeling