ECLI:NL:CRVB:2022:1415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
22/328 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding en verzuim

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2021. De rechtbank had op die datum een uitspraak gedaan die per aangetekende post aan appellant was verzonden. Appellant heeft echter zijn hoger beroep te laat ingediend, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval was de laatste dag voor indiening 10 januari 2022, maar het beroepschrift is pas op 26 januari 2022 ontvangen.

Appellant heeft aangevoerd dat hij op vakantie was in Irak en daardoor de uitspraak niet tijdig heeft kunnen ontvangen. Hij heeft verklaard dat hij pas op 21 januari 2022 terugkeerde naar Nederland en dat hij geen bericht van de rechtbank had ontvangen voor zijn vertrek. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in verzuim is geweest. De rechtbank had de uitspraak op 23 december 2021 opnieuw verzonden, maar appellant heeft geen bewijs geleverd dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen. De Raad concludeert dat het risico van een niet-tijdige indiening van het hoger beroep voor rekening van appellant komt.

De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek te doen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken schriftelijk verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 juni 2022
22/238 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 november 2021, 20/6843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Mr. M.A. van de Weerd heeft als gemachtigde van appellant hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 29 november 2021 per aangetekende post in afschrift aan partijen toegezonden. De uitspraak is op 22 december 2021 door de rechtbank retour ontvangen met de aantekening ‘niet afgehaald’ op de enveloppe. Ingevolge artikel 8:38 van de Awb is de uitspraak op 23 december 2021 opnieuw verzonden per gewone post. Bij het opnieuw toezenden is duidelijk vermeld dat met die brief geen nieuwe termijn aanvangt.
Het beroepschrift is op 26 januari 2022 ontvangen. De laatste dag van de termijn is 10 januari 2022.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 8 februari 2022 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop bij e-mail van 1 maart 2022 geantwoord dat appellant tijdens de zitting op 19 november 2021 bij de rechter heeft aangegeven dat hij met zijn gezin op vakantie zou gaan naar Irak. Op 10 december 2021 zijn zij vertrokken en tot datum van vertrek hebben zij geen enkel bericht van de rechtbank ontvangen. Appellant en zijn gezin zouden op 7 januari 2022 terugreizen naar Nederland, echter werden zij positief getest op COVID-19. Hierdoor moest de reis met twee weken worden verlengd en zijn zij op 21 januari 2022 teruggekeerd naar Nederland.
Na zijn vakantie is gebleken dat de uitspraak op 23 december 2021 nogmaals aan appellant is verzonden. Na terugkomst in Nederland op 21 januari 2022 heeft appellant spoedig contact opgenomen met zijn advocaat, waarna op 26 januari 2022 (pro forma) hoger beroep is ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Indien wordt uitgegaan van de tweede verzenddatum 23 december 2021, is er geen sprake van overschrijding van de beroepstermijn.
Wat appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De rechtbank heeft op 29 november 2021 de uitspraak per aangetekende post aan appellant toegezonden. In situaties, zoals de onderhavige, waarin een aangetekend stuk niet wordt afgehaald, geldt in beginsel het uitgangspunt dat het risico dat hoger beroep niet tijdig is ingediend, volledig voor rekening en risico komt van de partij die hoger beroep instelt. Voor zover appellant met zijn stelling, dat hij voorafgaand aan zijn vakantie geen enkel bericht van de rechtbank heeft ontvangen, heeft betoogd dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen, ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Zulke feiten heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ