ECLI:NL:CRVB:2022:1412
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 13 december 2018 ziek meldde, had een ZW-uitkering ontvangen die door het Uwv per 24 januari 2020 werd beëindigd. Het Uwv stelde dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd. Hij voerde aan dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen onvoldoende waren erkend en dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet klopte.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Raad dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de medische feiten juist waren vastgesteld, vooral gezien het feit dat appellant na het medisch onderzoek slachtoffer was geworden van een geweldsincident dat zijn beperkingen beïnvloedde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herstelde de ZW-uitkering van appellant per 24 januari 2020. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en proceskosten aan appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de noodzaak om alle relevante medische informatie in overweging te nemen bij het nemen van besluiten over uitkeringen.