ECLI:NL:CRVB:2022:1411
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 9 november 2016 ziek meldde, heeft in 2019 een verzekeringsarts bezocht in het kader van zijn WIA-aanvraag. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkt was voor nek- en rugbelasting, maar niet in de mate die hij claimde. De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie, maar wel voor andere functies, waardoor hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv weigerde daarom de WIA-uitkering met ingang van 7 november 2018.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond, en oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat niet al zijn klachten correct waren beoordeeld, en vroeg om de benoeming van een deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd.