ECLI:NL:CRVB:2022:1383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Blokkering van bijstandsuitkering op basis van gegrond vermoeden van geen recht op volledige bijstand
In deze zaak gaat het om de blokkering van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 14 augustus 2019 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet. Appellant is dakloos sinds 6 mei 2020 en heeft een postadres in Vlaardingen. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij appellant werd verzocht om bankafschriften in te leveren. Uit deze bankafschriften bleek dat er veel bijschrijvingen en zogenaamde 'tikkie' betalingen op zijn rekening plaatsvonden. Na een gesprek met appellant, waarin werd afgesproken dat hij maandelijks een inkomstenformulier zou inleveren, heeft het college de uitbetaling van de bijstand over augustus 2020 geblokkeerd. Appellant maakte bezwaar tegen deze blokkering, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat de verklaring van appellant dat hij geen inkomsten had, niet voldoende was om het vermoeden van het college te ontkrachten.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden het gegronde vermoeden kon hebben dat appellant geen recht had op volledige bijstand, gezien de informatie uit de bankafschriften en het gesprek met appellant. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank had moeten bepalen dat de blokkering opgeheven moest worden en dat hij recht had op bijstand over de periode augustus 2020 en de maanden daarna. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, omdat de beroepsgronden van appellant niet gericht waren tegen de conclusie dat het college het gegronde vermoeden had.
De Raad concludeert dat de blokkering van de bijstandsuitkering rechtmatig was en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.