Op 22 juni 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant had in hoger beroep de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming scholieren voor de periode januari 2019 tot en met juni 2019 aangevochten. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van de nationaliteitseis. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de minister erkend dat appellant wel aan deze eis voldoet en heeft de aanvraag alsnog toegewezen voor de periode januari tot en met juli 2019. Hierdoor had appellant geen belang meer bij een oordeel over de aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen de afwijzing ongegrond had verklaard.
Appellant verzocht ook om schadevergoeding, zowel materieel als immaterieel. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij materiële schade had geleden door de aanvankelijke afwijzing van zijn aanvraag. Ook het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had ondervonden dat recht geeft op schadevergoeding. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af. De minister werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.197,50 bedragen, en moest het griffierecht van € 181,- vergoeden.