ECLI:NL:CRVB:2022:1378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21/3353 MPW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitspraak inzake restschade en mantelzorgvergoeding

Op 9 juni 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 30 juli 2021. De verzoeker, die niet aanwezig was op de zitting, had nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, namelijk een brief van de Landsadvocaat van 8 oktober 2019, waarin werd gesteld dat de restschade op individuele basis wordt afgewikkeld. De verzoeker meende dat deze informatie leidde tot de conclusie dat de verleende mantelzorg gecompenseerd moest worden.

De Raad oordeelde echter dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw waren in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief van 8 oktober 2019 was al bekend bij de stukken van de eerdere zaak en kon derhalve niet dienen als basis voor herziening. De Raad benadrukte dat het middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren.

Daarnaast heeft de verzoeker verzet aangetekend tegen de uitspraak van 30 juli 2021 en verzocht om een nieuwe zitting, omdat hij niet aanwezig was bij de eerdere zitting. De Raad heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om vervallenverklaring van de eerdere uitspraak. De beslissing op dit verzoek zal apart aan de verzoeker worden meegedeeld. De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3353 MPW, 21/3354 MPW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 juli 2021, 20/4041 MPW en 20/4042 MPW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 9 juni 2022
Zitting heeft: A. van Gijzen
Griffier: R. van Doorn
Appellant is niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Engels Linssen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven is om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
Verzoeker heeft als nieuwe feiten en omstandigheden gesteld dat uit een brief van de Landsadvocaat van 8 oktober 2019 blijkt dat de restschade op individuele basis wordt afgewikkeld. Volgens verzoeker volgt hieruit dat de verleende mantelzorg gecompenseerd moet worden. Verzoeker heeft hiermee geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht. De brief van 8 oktober 2019 bevond zich al bij de stukken van de zaken waarop met de uitspraak van 30 juli 2021 is beslist. Verzoeker beoogt in feite een hernieuwde discussie te voeren over de zaak en de uitspraak van de Raad van 30 juli 2021. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het middel van herziening daar niet toe kan strekken.
Het verzoek om herziening moet daarom worden afgewezen.
Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening tevens medegedeeld verzet in te stellen tegen de uitspraak van 30 juli 2021 en verzocht om een nieuwe zitting te plannen omdat de zitting heeft plaatsgevonden zonder zijn aanwezigheid. De Raad vat dit op als een verzoek om vervallenverklaring van de uitspraak van 30 juli 2021. Verzoeker zal apart in kennis worden gesteld van de beslissing op dat verzoek.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R. van Doorn (getekend) A. van Gijzen