ECLI:NL:CRVB:2022:1373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21/187 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en beëindiging WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv. Appellant had zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 27 juni 2019 vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-vervolguitkering met ingang van 29 augustus 2019 beëindigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. Appellant, die eerder als elektromonteur werkte, had na een bedrijfsongeval in 2011 klachten ontwikkeld aan zijn rechteronderbeen en -knie, evenals psychische klachten. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat appellant belastbaar was, rekening houdend met zijn beperkingen. Het Uwv had de WGA-vervolguitkering beëindigd op basis van een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd. De Raad concludeerde dat de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geselecteerde functies voldoende waren toegelicht en dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies overtuigend had gemotiveerd. Appellant's argumenten in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd en niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.187 WIA

Datum uitspraak: 22 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2020, 19/7326 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als elektromonteur voor 40 uur per week. In december 2011 heeft appellant een bedrijfsongeval gehad als gevolg waarvan hij klachten heeft gekregen aan zijn rechteronderbeen en -knie. Nadien zijn er ook psychische klachten bij appellant ontstaan. Op 24 maart 2015 heeft appellant zich, vanuit een situatie waarin hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 21 maart 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 29 juli 2018. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 29 juli 2018 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 28 juni 2019 de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 29 augustus 2019 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een gewijzigde FML van 28 oktober 2019 en rapporten van 28 oktober 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 8 november 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. De door appellant aangevoerde lichamelijke en psychische klachten zijn door de verzekeringsartsen in hun rapporten afdoende beschreven en betrokken in hun beoordeling. Voor deze klachten hebben zij ook verschillende lichamelijke en psychische beperkingen aangenomen. Dat de medische beperkingen van appellant door het Uwv onvoldoende zijn onderkend en daardoor zijn onderschat heeft appellant in beroep niet met (nieuwe) medische informatie onderbouwd. De in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector is door de verzekeringsartsen op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen over de medische belastbaarheid en beperkingen van appellant. Ook heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport terecht het standpunt ingenomen dat uit de beschikbare medische gegevens de noodzaak van een urenbeperking niet kan worden afgeleid. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv in de rapporten van de arbeidsdeskundigen voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten een afdoende toelichting gegeven bij alle signaleringen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de arbeidskundige bezwaren van appellant niet kunnen slagen. Gelet op hetgeen ter zitting met het Uwv over de door appellant aangevoerde arbeidskundige gronden is besproken heeft de rechtbank geen reden gezien om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv de ernst van zijn psychische klachten als gevolg van PTSS en een zware depressie heeft miskend. Volgens appellant is bij hem sprake van verdergaande beperkingen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen in de FML. Daarnaast kampt appellant met forse lichamelijke beperkingen als gevolg van het bedrijfsongeval waarbij hij met zijn rechterbeen klem kwam te zitten. Appellant is van mening dat een urenbeperking dient te worden aangenomen omdat hij energetisch beperkt is. Appellant is van mening als gevolg van zijn klachten en beperkingen niet in staat te zijn de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 27 juni 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellant per 29 augustus 2019 heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geselecteerde functies zijn in het Resultaat Functiebeoordeling van 8 november 2019 voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 mei 2021 nog nader inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, in aanmerking genomen de bij hem vastgestelde psychische beperkingen en de beperkingen aan zijn rechteronderbeen en -knie.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de slotsom dat het Uwv terecht de arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 27 juni 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 29 augustus 2019 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) A.M.M. Chevalier