Uitspraak
20.3484 WIA
31 augustus 2020, 19/4569 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
zijn hersteldverklaring per 5 augustus 2013. Op 22 augustus 2013 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld vanuit de WW wegens dezelfde klachten. Het Uwv heeft geweigerd appellant een ZW-uitkering toe te kennen per deze datum. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 oktober 2013 ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2017, 13/6890, is het beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 oktober 2013 vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellant per 22 augustus 2013 geschikt is voor zijn arbeid in de zin van de ZW. Het Uwv heeft berust in deze uitspraak en heeft appellant alsnog per 22 augustus 2013 een ZWuitkering toegekend.
Wat betreft de psychische belastbaarheid wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt, zoals neergelegd in het rapport van 24 juni 2019 en nader gemotiveerd in het rapport van 20 januari 2022, dat er geen aanleiding is om de conclusies van Van der Veer in het rapport van 8 januari 2019 niet te volgen. Het rapport van Van der Veer geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Van der Veer heeft appellant gesproken tijdens een spreekuurcontact en hij heeft kennis genomen van de in 3.1 vermelde informatie van psychiaters Potočnik en Jongenotter. De conclusies van Van der Veer zijn inzichtelijk en consistent. Van der Veer heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een persisterende depressieve stoornis met angstige spanning, licht tot matig. Van der Veer heeft geen cognitieve beperkingen vastgesteld bij appellant. Volgens Van der Veer verschilt de situatie van appellant tijdens het onderzoek op 14 november 2018 niet met die van april 2014. Appellant heeft zelf ook tegenover Van der Veer verklaard dat rond de datum van april 2014 sprake was van eenzelfde beeld als nu. In navolging van het rapport van Van der Veer is de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor beide data in geding uitgegaan van een lichte depressie bij appellant en heeft hij geen cognitieve beperkingen aangenomen. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook meegewogen dat uit het neuropsychologisch onderzoek van 29 augustus 2013 geen cognitieve stoornissen bij appellant naar voren zijn gekomen. Tijdens het neuropsychologisch onderzoek heeft appellant ook complexe aandachtstaken uitgevoerd en hierop heeft appellant een gemiddeld resultaat laten zien. Gelet op het rapport van Van der Veer, in samenhang bezien met het neuropsychologisch onderzoek van 29 augustus 2013, heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om appellant beperkt te achten voor het vasthouden en verdelen van de aandacht.