ECLI:NL:CRVB:2022:1369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA en proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. B. Eskes, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 24 januari 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor appellante volledig in haar bezwaren is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft appellante op 16 februari 2022 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat het Uwv de kosten in bezwaar heeft vergoed, maar dat de Raad nog moet oordelen over de kosten die appellante heeft gemaakt in beroep en hoger beroep.
De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat appellante redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 2.277,-, bestaande uit € 1.518,- voor het beroep en € 759,- voor het hoger beroep.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2022. Appellante kan voor vergoeding van het betaalde griffierecht zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.