ECLI:NL:CRVB:2022:1365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
20/3952 AWBZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) door het zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had in 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd, dat door het zorgkantoor VGZ Zorgkantoor B.V. was vastgesteld op € 38.515,30. Echter, er was een verschil van € 1.508,58 tussen het vastgestelde bedrag en het bedrag dat de appellant had opgegeven voor de zorg die daadwerkelijk was ingekocht. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat dit verschil aan zorg is besteed, noch in de procedure bij het zorgkantoor, noch in de rechtsgang. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de terugvordering van het bedrag door het zorgkantoor rechtmatig was, omdat het pgb was verleend voor zorg die niet was ingekocht. De Raad oordeelde dat de door de zorgverlener gepleegde fraude geen rol speelde in deze zaak, en dat de appellant geen recht had op het bedrag dat niet was besteed aan zorg. De uitspraak benadrukt dat het redelijk is dat de appellant het niet gebruikte budget moet teruggeven aan het zorgkantoor, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3952 AWBZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2020, 19/2820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
VGZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
Datum uitspraak: 1 juni 2022
Zitting heeft: J. Brand, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: M.E. van Donk
Ter zitting zijn verschenen: mr. M.E. Glaap (namens het zorgkantoor)

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van het zorgkantoor waarbij het aan appellant voor het jaar 2013 op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verleende persoonsgebonden budget (pgb) is vastgesteld op € 37.006,72 en een bedrag van € 1.508,58 teruggevorderd.
2.Het oordeel van de rechtbank is juist.
3.1.
Appellant heeft bij de verantwoording van de besteding van het pgb over 2013 onder andere opgegeven welke zorg is ingekocht en welk bedrag voor deze zorg is betaald. Deze opgave heeft het zorgkantoor volledig geaccepteerd; het zorgkantoor heeft het pgb daarom vastgesteld op het onder 1 genoemde bedrag.
3.2.
Het pgb was verleend voor een bedrag van € 38.515,30. Tussen dit bedrag en het door appellant opgegeven bedrag waarvoor zorg is verleend bestaat een verschil van € 1.508,58. Appellant heeft niet bij het zorgkantoor en ook niet in beroep of in hoger beroep laten zien dat ook dit bedrag (ondanks dat dit niet is opgenomen bij de verantwoording bedoeld onder 3.1) aan zorg is besteed.
3.3.
De door de zorgverlener gepleegde fraude speelt anders dan appellant meent in deze zaak geen rol. Het zorgkantoor heeft het pgb en het terug te vorderen bedrag in het voordeel van appellant vastgesteld zonder met deze fraude rekening te houden. Appellant staat ook buiten een eventuele actie van het zorgkantoor richting de zorgverlener.
3.4.
De verlening van het in het verleden door appellant gevraagde pgb staat in deze zaak niet ter beoordeling. Het standpunt van appellant dat het zorgkantoor hem geen pgb onder de daaraan verbonden voorwaarden had mogen verlenen, heeft daarom geen invloed op de uitkomst van deze procedure.
4. De lagere vaststelling van het pgb en de terugvordering strijden niet met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat immers in feite om geld dat ter beschikking is gesteld om zorg in te kopen waarvan geen gebruik is gemaakt. Het is niet meer dan redelijk dat appellant dit geld niet mag houden en moet teruggeven aan het zorgkantoor. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M.E. van Donk (getekend) J. Brand