ECLI:NL:CRVB:2022:1344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
21/1761 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen en beoordeling van invaliditeitsscores

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een militair invaliditeitspensioen had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Defensie, omdat de mate van invaliditeit was vastgesteld op minder dan 10%. De rechtbank had de afwijzing van de aanvraag bevestigd, en de appellant ging hiertegen in hoger beroep. De Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waarbij werd vastgesteld dat de appellant van 3 maart 1982 tot 29 april 1983 werkzaam was bij de Koninklijke Landmacht en in die periode was uitgezonden naar Libanon. De aanvraag om een militair invaliditeitspensioen was ingediend op 2 mei 2018, na een medisch onderzoek door verzekeringsarts A. Meij, die concludeerde dat de appellant leed aan een psychische aandoening van traumatische aard, maar de mate van invaliditeit was vastgesteld op 7,92%. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen reden was om te twijfelen aan de toegekende scores voor verschillende (sub)rubrieken van de beoordeling van de invaliditeit. De appellant had zijn standpunt dat hij recht had op hogere scores niet onderbouwd met medische gegevens. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21 1761 MPW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021, 19/6899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (Staatssecretaris)
Datum uitspraak: 23 juni 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Engels-Linssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 3 maart 1982 tot 29 april 1983 werkzaam bij de Koninklijke Landmacht als [functie]. Hij is in de periode van 17 november 1982 tot 23 maart 1983 uitgezonden naar Libanon.
1.2.
Bij brief van 2 mei 2018 heeft appellant verzocht om een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek is appellant medisch onderzocht. Van dit verzekeringsgeneeskundig onderzoek is op 20 maart 2019 door verzekeringsarts A. Meij een rapport uitgebracht. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant lijdt aan een psychische aandoening van traumatische aard, dat aannemelijk is dat de uitoefening van de militaire dienst een belangrijke factor is geweest in het tot uiting komen van deze aandoening en dat een verergerd dienstverband aannemelijk is. De mate van invaliditeit als gevolg van de dienstverbandaandoening is vastgesteld op 7,92%.
1.3.
Bij besluit van 27 maart 2019 heeft de staatssecretaris de aanvraag van appellant om een militair invaliditeitspensioen afgewezen, omdat de mate van invaliditeit is vastgesteld op minder dan 10%. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 2 oktober 2019 (bestreden besluit), onder verwijzing naar een reactie van verzekeringsarts en medisch adviseur A.M. Koop van 30 september 2019, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de indeling in de betreffende klasse per (sub)rubriek, zoals vermeld in het rapport van de verzekeringsarts.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de ministeriële regeling van 27 juni 2008 Afdeling Pensioenen, Sociale Zekerheid en Zorg, nr. P/2008011730 (Staatscourant 2009, 11661; hierna: Regeling). Op grond van artikel 1 van de Regeling wordt bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband, ter nadere invulling van de War Pensions Committee-schaal, voor zover hier van belang, gehanteerd het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis, bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de hieraan ten grondslag gelegde overwegingen, inhoudende dat niet is gebleken dat te lage zogenoemde scores zijn toegekend voor de (sub)rubrieken persoonlijke hygiëne/zelfzorg, mobiliteit, slapen, seksuele functie, sociale activiteiten, communicatieve (emotionele) vaardigheden, structuur aanbrengen, huishoudelijke activiteiten en omgaan met stressvolle gebeurtenissen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak alle beroepsgronden besproken en per rubriek uitvoerig gemotiveerd waarom er naar haar oordeel geen reden is om te twijfelen aan de toegekende scores. Appellant heeft zijn standpunt dat hij voldoet aan de beschrijving van hogere klassen met hogere scores niet onderbouwd met medische gegevens. Verder heeft appellant weliswaar een uitgebreid gemotiveerd beroepschrift ingediend, maar daarin staat niet of nauwelijks op welke punten en om welke redenen hij van mening is dat de uitvoerig gemotiveerde conclusies van de rechtbank, kort gezegd inhoudende dat er geen reden is tot twijfel aan de oordeelsvorming van de verzekeringsartsen, geen stand kunnen houden. Daarmee zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de mate van invaliditeit niet op juiste wijze is vastgesteld.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.N. de Groot